dinsdag 28 januari 2014

Hoofdstuk 7

1964-1965

Vlak voor de kerst trouwen we in het stadhuis en de kerk  en na de dienst gaat de hele familie mee naar het huis van mijn ouders. Het is een eenvoudig huiselijk trouwfeest, want we kunnen geen extra geld besteden aan een grote bruiloft. Ondanks de grote woningnood hebben we een bovenhuis gekregen door tussenkomst van de broer van mijn vader. We hebben het keurig en eenvoudig ingericht met ons spaargeld.
De eerste weken verlopen heel rustig en met de kerst en jaarwisseling is het heel gezellig. De familiebezoekjes heen en weer verlopen voorspelbaar.
In januari besluit ik naar de huisdokter te gaan, want ik wil aan de pil. Nu we getrouwd zijn, durf ik daar eindelijk om te vragen. Sinds een paar jaar is die op de markt maar alleen vrouwen die… ja, ze zullen niet slecht zijn, maar de pil vraag je toch niet voor je getrouwd bent.
Misschien gaat het vrijen dan ook iets beter als alle angst voor een zwangerschap wegvalt.
Ik neem plaats tegenover de huisarts die aan zijn bureau zit.
“En, vertel het maar eens.”
“Ja dokter, ik wil graag aan de pil.”
“O, je wilt graag aan de pil.”
Hij knikt en kijkt me aan alsof hij het begrijpt.
“Vindt je man dat goed, is hij het daarmee eens?”
Ik voel me overdonderd door die vraag. We hebben daar wel over gesproken, maar toestemming? Daar heb ik helemaal niet over nagedacht. Een baby zit gewoon niet in de planning. Misschien hebben we het er terloops over gehad, maar ik kan het niet zo helder in mijn herinnering naar boven halen. Hij wacht op een antwoord.
“Nee uh, ik geloof het niet,” stotter ik.
“Nou dan zou ik dat eerst maar eens met je man gaan bespreken.”
Binnen twee minuten sta ik weer buiten en wandel met een rot gevoel naar huis. Ik ben net ongesteld geweest en hoopte zo gauw mogelijk te kunnen beginnen. Vaak menstrueer ik om de zes weken met vreselijke buikpijn. Ook daar hoop ik met de pil vanaf te zijn.
Natuurlijk is Peter het er mee eens en ik besluit mijn volgende periode af te wachten.
Maar de volgende menstruatie blijft uit. In februari word ik niet meer ongesteld. Ja, dan komt er toch al heel snel een baby. Dan hoeven we ook niet meer voorzichtig te zijn. We gaan aan het rekenen en komen uit op eind oktober op zijn vroegst, maar waarschijnlijk zal het november worden. Door mijn onregelmatige menstruatie is het moeilijk te berekenen.
Het is toch leuk zo’n baby op komst. Ik heb er ook alle tijd voor. Ik kon niet blijven werken op kantoor. Als getrouwde vrouw kreeg ik gewoon mijn ontslag aangeboden. Ik voel me prima. Alles gaat naar wens en de vroedvrouw is tevreden.  Wel vindt ze dat het kindje erg klein is, maar ik ben zelf ook maar een onderdeurtje. Dus wat wil je?
Peter krijgt een nieuwe baan. Hij gaat in de stad werken als chauffeur op een bestelbusje voor een loodgietersbedrijf. Hij verdient evenveel als bij het verhuisbedrijf, maar hoeft niet meer zo vaak en ver van huis. Dat is wel zo fijn met gezinsuitbreiding in het verschiet. Hij kan dan ook ‘s avonds altijd thuis zijn.
Als het eind oktober is, is er nog geen baby. Dan zal het misschien wel half november worden we kunnen ons best een maand vergist hebben.  Maar ook in november komt er geen baby. Ik ben misschien helemaal nog niet zwanger geweest toen ik niet meer menstrueerde. Het wachten duurt een eeuwigheid en eindelijk op 12 december wordt onze zoon geboren. Volgens de vroedvrouw ziet hij eruit alsof hij normaal op tijd is. Het is een makkelijke bevalling voor zover je een geboorte makkelijk kunt noemen. Ik heb drie hechtingen.
Iedere nacht moet ik eruit om te voeden, vaak twee keer. Dan transpireer ik verschrikkelijk en voel me zwak en moe. Tommy is erg klein. Hij heeft de nachtvoeding nodig volgens de vroedvrouw en de wijkverpleegkundige. Peter vindt wel dat we snel weer kunnen vrijen. Voor de bevalling was dat ook al zo vervelend. Maar nu is het veel erger. Het is pijnlijk en ik vind het  vies. Ik vloei natuurlijk nog en ben te moe, maar dat is voor Peter niet interessant.
Mijn moeder komt de eerste tijd iedere morgen even langs om me te helpen. Ze brengt een homeopathisch drankje mee om aan te sterken.
Na de middag gaat ze naar huis en vraagt me of ik het nu verder zelf kan redden. “Ja natuurlijk”, zeg ik vrolijk en hoop dat ze snel weggaat, want als ze mijn tranen ziet en merkt hoe ongelukkig ik me voel, zal dat het hek van de dam zijn, dan hou ik niet meer op met huilen. Dat wil ik voor geen prijs. Soms zie ik het helemaal niet meer zitten. Ik had een roze wolk verwacht, maar het vele werk, de luierwas, de vermoeidheid  en de diepe put waar ik in zit, lijken een boze droom.
Ik houd heel veel van Tommy. Ik vertroetel en knuffel hem. Hij heeft stekelhaartjes. Het is mijn stekelvarkentje en hij is mij zo lief. Het maakt niet uit dat anderen vinden dat ik hem niet zo mag noemen. Als ik hem ‘s nachts voed zit ik in het schommelstoeltje en geniet ondanks mijn vermoeidheid van ons samenzijn. Wekenlang huilt hij ‘s nachts en moet ik eruit.
‘s Morgens vroeg haal ik snel bij de bakker een half broodje, want als ik daar te lang tegenaan kijk, krijg ik buikpijn en moet ik alweer naar het toilet. Ik kijk als een berg tegen de dag op.
De boodschappen doe ik op een holletje tussen de slaapjes van Tommy door. Over wandelen met de baby durf ik al helemaal niet te denken. Voor ik alles geregeld en dan ook nog de kinderwagen van de trap af heb…, alleen al dat overwegen, zorgt ervoor dat ik op een holletje met buikpijn naar de WC ren.  Het is me allemaal veel te zwaar. Van Peter hoef ik geen hulp te verwachten. Hij werkt hard bij de baas en ‘s avonds heeft hij wel wat anders te doen. Regelmatig gaat hij naar de voetbalclub waar hij in het bestuur een taak heeft gekregen.
Hij zegt dat hij niet begrijpt waarom ik niet lekker ga wandelen met de baby.
“Al die moeders zie ik nu in het voorjaar langs de Rijn lopen met de kinderwagen en jij zit hier thuis met dat mooie weer,” en verder steekt hij geen hand uit. Ik heb toch zelf de hele dag de tijd voor alles.
Na vier maanden stop ik met borstvoeding, noodgedwongen door vermagering en dunne ontlasting die maar niet overgaat.  De arts zoekt in een boekje naar pillen om de melktoevloed af te remmen zonder de bijwerkingen van diarree.
Langzamerhand begin ik iets aan te sterken en raak ik meer opgewassen tegen het moederschap. Maak wandelingen met de kinderwagen en ga zelfs de stad weer in om te winkelen. Mijn kracht keert terug en daarmee mijn vrolijkheid.



Ik haal mijn boodschappen op de fiets nu ik geen auto meer heb. Ik trap de heuvel op en ga mèt de boodschappen gelukkig de heuvel weer af. Ik hoop dat ik het kennisje van Peter niet tegenkom die, volgens de verhalen, in mijn autootje rijdt. Stel je voor dat ze op hetzelfde tijdstip in dezelfde winkel de boodschappen haalt als ik. Zij lekker in mijn auto en ik maar fietsen denk ik boosaardig. Ik kom haar gelukkig nooit tegen.
De kinderen hebben vriendjes en vriendinnetjes op de camping en aan het einde van het seizoen krijgt Mark een uitnodiging voor een verjaardagsfeestje. Hij heeft gevraagd of Peter hem ernaartoe wil brengen, maar die komt niet opdagen en als Mark hem opbelt krijgt hij geen gehoor. Het wordt later en later. Dan Opa maar vragen of hij hem weg kan brengen. Gezamenlijk stappen we in zijn autootje. Mark en ik achterin en Tommy naast mijn vader. Vanaf de hoofdweg is er een verharde weg die ophoudt bij de ingang van de camping. Vrolijk rijden we over de toegangsweg tot we voor ons het bestelbusje van Peter zien opdagen. Hij komt met een noodvaart frontaal op ons af rijden. Ik zie mijn vader verstarren, maar hij haalt de voet niet van het gaspedaal en rijdt vastberaden rechtshoudend door. Mijn handen klampen zich vast aan de rand van de zitting. Vlak voor hij een botsing veroorzaakt, gooit Peter het stuur om en schiet rakelings langs ons heen. We zijn perplex. Onvoorstelbaar we houden het niet voor mogelijk wat we hier hebben ervaren. Hij zal toch zeker wel weten dat de kinderen ook in de auto zitten. Heeft hij dit zo gepland? Ik zit te trillen van de zenuwen. We brengen Mark naar zijn vriendinnetje en we zullen hem later op de avond weer ophalen.
Op de terugweg, zonder Mark, zit Tommy weer naast Opa en ik zit achterin.
“Jullie zijn allemaal bang voor hem. Dat geeft hem alleen maar meer kans tot agressief gedrag. Het enige dat hij heeft is een hoop branie en praatjes. Jullie moeten niet bang voor hem zijn,”  zegt mijn vader. Met ‘jullie’ bedoelt hij vooral mijn moeder en ik.
Als we bij mijn flatje arriveren staat Peter ons op te wachten achter zijn bestelwagen. Ik durf de auto niet uit en mag dat ook niet van mijn vader en Tommy.
“Blijf jij nou maar zitten,” zeggen ze.
Ze stappen uit de auto. Ik hoor dat Peter tegen mijn vader schreeuwt dat hij zijn kinderen heeft ontvoert. Als ik niet zo vol emotie zat, zou ik kunnen zien dat dit een volstrekt belachelijke situatie is, ‘zijn kinderen ontvoerd…’. Die man is volkomen doorgeslagen. Mijn vader, zo vredelievend en zacht van karakter, heeft zich nu breed gemaakt en staat furieus oog in oog met Peter in een woordenwisseling. Tommy staat er op het oog rustig naast en houdt hen strak in de gaten. Ik hoor de woorden heen en weer flitsen tot ze, nog steeds vol boosheid zich omdraaien. Ik slaak een zucht van verlichting. We praten nog wat na in de auto terwijl Peter met zijn busje verdwijnt. Tommy en ik stappen uit en gaan ons flatje in. Later op de avond halen we Mark weer op.
Die avond is het feest boven het hoofd van mijn ouders hij schreeuwt dat hij de hele familie van kant zal maken en andere dreigementen onder het geweld van harde muziek. Mijn ouders hebben het zwaar te verduren.

De school is begonnen en ik krijg het druk. Het is heerlijk zo bezig te kunnen zijn. Ik kan daardoor alle ellende een beetje naar de achtergrond proberen te schuiven. Maar dromen laten zich niet beteugelen. Ik zie dat Peter als een vlieg tegen de muur van het appartement opklimt en met boze ogen over het balkon in de kamer kijkt,  zwaaiend met een bierfles in zijn hand. De droom is zo echt, het lijkt bijna werkelijkheid. Als ik wakker word kijk ik vanaf mijn uitgeklapte stoelbed  naar het raam. Het is onmogelijk wat waarheid lijkt te zijn. De angst heeft me even te pakken. Maar de realiteit wint het en ik val weer in slaap.

Ik heb de schilderlessen weer op kunnen pakken. Als ik het zuinig aan doe moet dat financieel haalbaar zijn. Ik heb altijd met kleine bedragen rond kunnen komen, dus nu moet dat ook lukken.
De relatie van Klaas, een docent van de schilderschool is ook beëindigd. Zijn vriendin is bezig haar spullen bij elkaar te pakken en zij gaan op vriendschappelijk wijze uit elkaar. We kennen elkaar al langer, maar door deze situatie zijn er andere raakvlakken en is er herkenning. Ik ga bij hem op bezoek en binnen de kortste keren ben ik hopeloos verliefd. Hij staat voor alles wat ik in een relatie heb gemist. De vele fantasieën over gemiste kansen en mogelijkheden lijken zich in hem waar te maken.
Als hij zijn expositie in een groot hotel even buiten onze woonplaats in gaat richten mag ik met hem mee om te helpen. Ik kom in een heel andere wereld terecht. Een wereld die mij zo boeit en onwaarschijnlijk interessant lijkt. Beiden hebben we in eerste instantie niet de behoefte een vaste relatie aan te gaan, maar alles wat er wel is, is sprookjesachtig bijna niet realistisch in mijn ogen. Geen onverschilligheden, maar een gevoel van gehoord worden. Respect voor elkaars doen en laten, dat ik niet meer kende. Hij gaat mijn leven beheersen en ik kan er nauwelijks los van komen. Het overspoelt en overweldigt me. Ik leef van de ene dag in de andere constant op zoek naar verwerkelijking van iets dat buiten mijzelf aanwezig lijkt te zijn, iets dat ik me eigen wil maken. Ik klamp mij eraan vast als een laatste strohalm. En al gauw begin ik een behoorlijke claim op hem te leggen. Ik weet wel dat, wat ik wil niet klopt met wat ik doe en word heen en weer geslingerd in voortdurende onrust.
De kinderen hebben er een probleem bij. Peter vraagt regelmatig of ik al een nieuwe vriend heb en zij durven het hem niet te bekennen uit angst voor represailles. Ook dat weet ik, maar het is me onmogelijk afstand te nemen van mijn heftige emoties.
Als ik bij Klaas kan zijn voel ik me een heel ander mens. Gelijktijdig is er een enorme spanning. Ik heb het gevoel te moeten beantwoorden aan iets dat ik niet waar kan maken. Ik ben doodsbang hem te verliezen. Genietend van de goede momenten verval ik in depressies van angst om hem kwijt te raken en voel me eenzaam als hij niet bij mij is. De toppen van de berg zijn hoog en de dalen diep.

1967

Peter gaat al een tijdje niet meer mee naar de kerk. Ik heb daar wel begrip voor.  Als ik eerlijk ben, weet ik dat het voor mij ook steeds moeilijker wordt om te gaan.  Nu Tommy een half jaar oud is, geef ik de moed op om door te gaan met mijn kerkelijke activiteiten. Het eerste halfjaar was ik te moe en te druk, nu ben ik er zo aan ontwend dat het me minder belangrijk lijkt. Ik vraag mezelf steeds meer af. De dingen in de bijbel worden zo letterlijk geïnterpreteerd en zijn daardoor zo onwaarschijnlijk in deze tijd van wetenschappelijke verklaringen. Ik kan niet meer geloven in dingen die zo onwaarschijnlijk zijn. Ik heb gewoon geen zin om me nog te verdiepen in wonderen en dogma’s en in wat ik wel of niet zou moeten of mogen doen. Ik leg liever alles naast me neer. Er is niets meer over van de diepgevoelde ervaringen uit mijn kindertijd. Het leven is al moeilijk genoeg.
Ik haal een vers worstje bij de slager. Varkensvlees aten we nooit, ook dat was verboden en een van de vele leerstukken.  Ik stap bij Annelies naar binnen om te vragen hoe lang ik het moet braden. In het begin voel ik me schuldig, de gewoonten en verplichtingen zijn diep geworteld. Ik ga me steeds minder houden aan dat wat van bovenaf wordt opgelegd en ik voel me vrij om te doen en laten wat ik wil. Ook op de zaterdag, waarop ik niet winkelen, werken of kopen mag, ga ik mijn eigen gangetje. Ik zie er het nut niet meer van in.
Johan en Annelies zijn gezellige buurtjes. Ze hebben een jongetje die een jaar ouder is dan Tommy. We hebben een babyfoonlijntje gespannen tussen onze huizen. Zo kunnen we alle geluidjes van onze zoon in de gaten houden en omgekeerd als zij bij ons langskomen.
We gaan op verjaarsvisite bij hen. Het is heel gezellig, er zijn geamuseerde gesprekken en Peter drinkt na lange tijd weer een pilsje, of misschien wel meerdere pilsjes, teveel.
‘s Nachts worden we wakker, Peter voelt zich ziek, hij zit op de rand van het bed en telt de doperwtjes die in de emmer voor hem liggen.  Ja, dat zijn de gevolgen van teveel drinken en er niet meer tegen kunnen. Ik heb het nog niet eerder meegemaakt en moet erom lachen.
Om een extraatje te verdienen gaat hij regelmatig ‘s avonds en op zaterdag beunhazen. Het geld dat hij daarmee verdient zie ik nooit. Het loon van zijn baas is voor de huishouding en hij krijgt daar zakgeld van. Dat kan ik mijzelf niet permitteren. Af en toe koopt hij iets extra’s wat hij belangrijk vindt zoals geluidsapparatuur en platen.
Ik kom net niet tekort aan het weekloon, maar ermee rondkomen valt niet mee.  Regelmatig moet ik dingen van het boodschappenlijstje schrappen. Ik leg alles wat per maand of jaar betaald moet worden weg, zoals ik van mijn moeder geleerd heb en houd vijfenveertig gulden over om boodschappen van te doen. Nu met een baby erbij is het leven ook duurder geworden. Ik moet er toch maar eens met Peter over praten. Misschien kan hij af en toe wat  bijdragen aan het huishouden.
Ik laat hem een boodschappenbriefje met de prijzen zien om mijn woorden kracht bij te zetten. Volgens mij is dat duidelijk genoeg. Hij kijkt er nauwelijks naar en antwoordt:
“Als je mij nou vijf gulden zakgeld geeft in plaats van zeven vijftig, zou het dan beter uitkomen.”
Daar heb ik niet op gerekend, het scheelt een rijksdaalder. Ik had gehoopt dat hij wat zou gaan afdragen van het geld dat hij extra verdient. Ik heb weer het idee dat ik direct moet antwoorden omdat ik niet gewend ben om te zeggen dat ik erover na zal denken en weet niets anders te melden dan dat ik er akkoord mee ga en dat het toch iets zal schelen. Ik ben er een beetje ontevreden over en daar blijft het bij.



Ik ben jarig. ’s Morgens ga ik naar school en ’s middags krijg ik visite. Een oudere buurvrouw komt ook een kopje koffie drinken met een gebakje. Ze heeft sinds kort haar man verloren en is erg verdrietig.
Regelmatig vertelt ze me hetzelfde: “ik ben blij dat ik mijn stofdoek nog heb.”
Wat lijkt me dat triest om een stofdoek zo belangrijk te vinden. Met stofdoeken kan ik me totaal niet bezighouden. Dat is voor mij slechts bittere noodzaak, maar zij is blij dat ze af en toe haar hart bij mij kan luchten.
Mijn schoonfamilie is ook present. Tommy komt uit school binnen met de verjaarspost. Er zit een envelop bij van Peter. Verwonderd kijk ik ernaar en maak hem open. Op de binnenkant  van het gebloemde kaartje lees ik:
‘ Dit is je laatste verjaardag.’
Ik ben sprakeloos. Het slaat in als een bom. Hij heeft bereikt wat hij wil. Deze wens gaat mijn hele verjaardag beheersen. In een eerste reactie verscheur ik de kaart, maar later bedenk ik me en plak hem weer netjes met plakband aan elkaar. Ik zal hiermee naar de politie gaan. Ik heb met dit dreigement iets tastbaars in handen. Misschien kan ik daardoor hulp van de politie krijgen. Al heeft het bezoek nog zoveel begrip voor mijn emotie toch kan ik iedereen de deur wel uitkijken. Ik ben totaal niet meer aanwezig in de gesprekken en iedere keer als ik een diesel hoor sta ik dwangmatig op om te kijken of het busje van Peter voorbij rijdt, terwijl ik doe alsof er niet zoveel aan de hand is en daarmee de schijn probeer op te houden.
Mijn schoonfamilie gaat eindelijk naar huis en ze verzekeren mij dat ik een beroep op hen kan doen. Helaas is mijn affiniteit met hen nooit zo groot geweest dat ik daar graag gebruik van zal maken, maar zeker is dat ik hun goodwill waardeer. Ik ben opgelucht als iedereen weg is.
Die avond ben ik een klein beetje afgekickt van de spanning en het gaat wel weer. Rina is er met verschillende collega-vrienden die mij liefdevol in hun groep opnemen. Ik ken hen al langer van de verjaardagen bij Rina. De enige vrienden die ik zelf dacht te hebben, waarvan ik hoopte ze te kunnen behouden, laten het afweten. Het raakt me diep.


 blz.74

zondag 26 januari 2014

Hoofdstuk 6

1961

Als ik zondagmorgen wakker word, ben ik al beroerd van het idee dat ik mee moet naar zijn huis.  Maar ja, het hoort er bij. Het ene weekend ben je bij de een thuis en het andere weekend bij de ander. Dat is zo als je verkering hebt.
Ik voel me vanmorgen ziek en kan echt niet mee. Pijn in mijn buik van de menstruatie. Ik weet dat ik niet gewoon ziek ben. De hele situatie begint me steeds meer tegen te staan. Als de beslissing is gevallen dat ik thuis kan blijven, knap ik op.
De overwegingen om het dogma te doorbreken, krijgen de overhand. Niemand weet toch dat ik met hem naar bed ben geweest. En God moet me maar vergeven. Na meer dan een half jaar maak ik de verkering uit.
Als ik al mijn moed verzameld heb, zoek ik een goed moment uit om Peter te vertellen dat ik geen zin meer heb in verkering. Ik voel me veel te jong om al gebonden te zijn en daarom maak ik het uit. Hij staat bedremmeld te kijken en ik pak snel mijn bromfiets om van mijn werk naar huis te rijden. Het is vrijdagmiddag en ik kan bevrijd het weekend tegemoet zien. Het hoge woord is eruit
In het weekend kan ik weer als vanouds mee met mijn ouders, mijn ooms, tantes en nichtje Rina. Ik voel me zo bevrijd en licht. Mijn hele wezen zingt van binnen. Nog diezelfde avond rijd ik met mijn ouders naar Otterlo en hoop op een heerlijk vrij weekend.
De zelf omgebouwde kampeerbus, die met het confectiebedrijfje van de dames bij elkaar is verdiend en door de mannen is verbouwd en aangepast tot een heerlijk vakantieoord, staat weer in Otterlo,  bij het hek van De Hoge Veluwe, maar nu in de bosrand achter een boerderij. Vanaf de weg loopt er een zandpad langs het bedrijf, dat aan het zicht wordt onttrokken door een drie meter hoge beukenhaag. Onder de poort door, die halverwege de afscheiding is gesnoeid, kom je bij het woonhuis en het kookhuis, waar de boerin altijd aanwezig is en klaarstaat om eieren en melk aan ons te verkopen. Achter het woonhuis is het erf met de kippenschuur en de stallen, waarop ook de weg achterlangs de haag uitkomt. Het pad leidt verder naar de houtwal tussen de landerijen, waar we een heerlijk rustig plekje hebben gecreëerd. We wandelen veel in de bosrijke omgeving langs het hek van De Hoge Veluwe en genieten van het landleven.
Het is zaterdagmiddag en de rust is een weldaad. Mijn oom maakt ons attent op een jongen die met een bromfiets aan de overkant van het weiland al een tijdje op de weg heen en weer rijdt.
Peter… Natuurlijk, ik hàd het kunnen weten en toch niet verwacht. Hij heeft toch geen bromfiets. Ik wil hem helemaal niet zien of spreken. Hij komt het erf van de boerderij al oprijden en ik loop met tegenzin in zijn richting. Mijn familie wil ik hier ook niet mee opzadelen. Ik ben van plan hem weg te sturen en ik loop in de richting van de boerderij met lood in mijn schoenen. Mijn weerstand groeit als ik hem voorovergebogen en stoer op de zware bromfiets zie zitten en hij afstapt om hem op het erf van de boerderij op de standaard te zetten. Ik vermoed dat het zijn bedoeling is mij te imponeren met een schitterend mooi vervoermiddel. Maar zelfs het model van het ding staat me tegen, plus de manier waarop je erop moet zitten. Alsof de weg een racebaan is en van stoerdoenerij houd ik helemaal niet.
 “Hoe kom je aan die brommer?” is het eerste dat ik nogal agressief vraag.
“Gekocht,” zegt hij trots.
“Hoe kan dat nou, daar heb je toch geen geld voor?”
“Op afbetaling.”
Er is mij geleerd dat je nooit iets op afbetaling moet kopen.
“Daar kom je alleen maar verder mee achterop. Vandaag kom je een dubbeltje tekort en morgen een kwartje,”  zegt mijn moeder altijd.
We wandelen het bos achter de boerderij in en hij smeekt me het toch weer aan te maken. Hij zegt dat hij wanhopig is, knielt dramatisch voor me neer en ik probeer voet bij stuk te houden. Hij pakt een dikke tak op, breekt die op zijn knie in tweeën om zijn woorden kracht bij te zetten en ik laat me met een lichte walging intimideren door het geweld dat daarmee in de weegschaal wordt gelegd. Nog steeds voel ik de afkeer, maar gelijktijdig komt dat vreemde medelijden weer naar boven als ik bedenk dat hij het thuis niet zo best heeft en dat het bij ons veilig en goed is. Het medelijden wint terrein en mijn standvastigheid verzwakt.
“Ja, maar ik kan toch niet met je trouwen hoor,” breng ik nog zwakjes naar voren.
“Waarom niet?”
“Je bent niet van onze kerk en ik wil alleen maar met iemand trouwen die ook de Sabbat viert en naar de kerk gaat, niet rookt en niet drinkt.”
Daar gaat hij toch niet op in, is mijn vage hoop.
“Dan ga ik toch met jou mee naar de kerk.”
“En roken en alcohol?”
“Daar stop ik dan ook mee.”               
Dat heb ik niet verwacht en daar ben ik niet meer tegen opgewassen. Het is voor mij heel belangrijk. Hij maakt me duidelijk dat hij er alles aan zal gaan doen om zich aan te passen. Ik heb geen argumenten meer. Ik twijfel en ben gewend direct te reageren en weet niet te bedenken dat ik antwoorden uit kan stellen om wat meer afstand te nemen. Vastgebakken in gewoontepatronen moet ik direct beslissen.
“Oké, maar dan moet je nu gewoon naar huis gaan.”  Als hij maar weg is denk ik, dan kan mijn weekend gewoon weer gezellig zijn.
“Zie ik je dan maandag weer?”
“Ja goed.”
Er moet gekust worden en dan vertrekt hij.
Ik voel me verschrikkelijk. Wat moet ik hier toch mee? Waarom heb ik ja gezegd? Komt het door dat vreemde medelijden?
Die maandag werkt hij aan de zaak die in hetzelfde gebouw huist als mijn kantoorplek. Hij loopt me overal achterna. Zelfs als ik tussen de middag uit mijn werk even naar huis rijd op mijn brommertje, komt hij op zijn nieuwe bromfiets achter me aan. Ik probeer me over mijn weerstand heen te zetten en denk dat het wel over zal gaan.
Hij sluit zich aan bij de kerk, stopt met roken en drinken en laat zich zelfs dopen, een ritueel dat door onderdompeling gaat. Zie je wel dat hij van goede wil is, anders had hij toch nooit zulke dingen gedaan, want het past helemaal niet bij zijn manier van leven.
Zo verloopt onze verkeringstijd. Iedere avond staat hij voor de deur en nemen we in mijn slaapkamertje afscheid.  Ik laat me willoos en gevoelloos meevoeren. Ik maak het mezelf gemakkelijk. Nadenken over wat ik zelf wil, doe ik nauwelijks. Mijn wereldje is van kinds af aan probleemloos geweest Nooit heb ik iets op hoeven lossen. Mijn ouders zijn er toch altijd en God zal wel voorzien. Ik wil geen narigheid en ik ga door met mezelf aanpassen aan alle dingen die op mijn pad komen.
Soms ben ik ziek in het weekend, omdat ik het niet op kan brengen mee te gaan naar zijn huis.
 Eind juni wandelt Rina de camping op. Ze straalt. Ik ben altijd blij haar weer te zien.
“Ik heb goed nieuws,” zegt ze, “er is een huis voor je.”
Ik kan mijn oren niet geloven. Zou ik al na relatief korte tijd een huis kunnen krijgen. Dat is onvoorstelbaar.
Een vriend van Rina werkt bij een grote maatschappij die eigen huizen bezit. Er komt een klein appartement vrij. Ik had nooit gedacht uit die hoek hulp te zullen krijgen. Het is een flat op de eerste verdieping met een intercom. Wat geweldig dan kan ik altijd eerst vragen wie er aan de deur staat. Er is een  kamer met open keuken, één slaapkamer en een douche. Het is voorlopig groot genoeg. Het enige nadeel is dat het in dezelfde straat staat als ons oude huis. Aan de andere kant is dat gemakkelijk voor de kinderen. Ze kunnen eenvoudig bij Peter of bij mij zijn, net wanneer ze dat zelf willen. Ze zijn vrij om te gaan naar wie ze willen. Zelf vind ik het griezelig zo dichtbij Peter in de buurt te wonen, maar het is niet anders.
We kunnen al heel snel actie ondernemen en mijn vader en moeder zullen me, zoals altijd weer met van alles bijstaan. Ik denk al na over de inrichting. Die zal heel summier en bescheiden moeten zijn, maar ik heb ideeën genoeg.
Intussen ben ik ook met een advocaat in overleg en heb het over de scheiding van de financiën en de inboedel gehad. We zijn overeengekomen dat ik de auto aan Peter laat en dat ik daarvoor 3000 gulden krijg. Dat is de helft van de dagwaarde plus de helft van het kleine spaarbankboekje dat er is, zodat ik wat noodzakelijkheden voor het flatje kan kopen. Verder zal ik alleen mijn persoonlijke bezittingen uit het huis halen. Ik wil op geen enkele manier nog verder afhankelijk zijn van Peter en ik vertel de advocaat dat ik geen alimentatie wil, ook niet voor de kinderen. Voor geen goud wil ik in de problemen komen over geld waardoor ik contacten met hem zou moeten onderhouden. Hij brengt daarover bezwaren naar voren en vraagt zich af of de sociale dienst daar akkoord mee zal gaan. Uiteindelijk gaan ook zij akkoord vanwege mijn argumentatie.  Ik stel mijn leven daarvoor niet in de waagschaal. Het is voor mij onmogelijk in contact met Peter te blijven. Daarover wordt het mij verder gelukkig niet moeilijk gemaakt.
We hebben hard gewerkt aan ons nieuwe onderkomen en papa neemt het leeuwendeel van het sausen en schilderen voor zijn rekening. Het appartement is klaar.
Ik ben niet van plan veel uit het oude huis te halen, maar het moet wel gebeuren. Ik ben nerveus. Omdat ik geen auto meer heb zullen mijn schoonzus en zwager zorgen dat ze vanmiddag in ons huis zijn. Dan kan ik komen om mijn spullen eruit te halen. Peter heeft beloofd niet te komen. Ik wijs aan wat ik mee wil nemen. We gaan aan het inpakken. We vullen de dozen die ze voor me meebrachten. Ik moet snelle beslissingen nemen, want teruggaan wil ik niet meer. Alle grote meubels blijven staan. Het kleine schommelstoeltje dat ik ooit van mijn ouders kreeg en waarin ik vele uurtjes doorbracht met de kinderen aan de borst, kan ik niet meenemen en moet ik achterlaten. Veel klein gerei voel ik als mijn eigendom. Het zijn geschenken van mijn ouders of familiebezit.  Alle dingen van Mark pak ik ook meteen in. Ik kijk door fotoboeken en neem een gedeelte mee. Ik wil zoveel mogelijk de foto’s van mijzelf eruit halen. Ik kan de gedachte niet verdragen dat ze in zijn bezit zijn. Ook van het bestek, linnengoed en keukengerei neem ik wat mee, maar ik laat meer dan genoeg achter zodat Peter niet onthand hoeft te zijn. Toch is het leeg en kaal als ik zie wat er overblijft. Het huis ziet er ondanks mijn vermeende zorgvuldigheid geplunderd uit. Ik vermoed dat het heel heftig voor hem moet zijn in een uitgekleed huis te komen en vrees voor de daadwerkelijke gevolgen daarvan.
Ik voel me opgelucht als de dozen in mijn appartement zijn gebracht. De gedachten aan Peters gevoelens verdwijnen als ik alles een plaats ga geven. Nu kan ik echt wonen. Het huis is heel eenvoudig ingericht. Ik heb alles wat ik nodig heb. Mark’s bed staat in de slaapkamer en ik slaap met een uitklapbaar zitkussen in de huiskamer. Overdag leg ik mijn beddengoed wel in Mark’s kamertje op zijn bed.
De twee prachtige antieke linnenkasten van Oma, de moeder van mijn vader die in de kelder bij mijn ouders stonden, heb ik altijd zo mooi gevonden. Nu staan ze pontificaal naast elkaar in mijn kamer met de uitklapbare slaapstoel ertussen. In het midden staat een tafeltje met een bankje, daartegenover een eenvoudig boekenrek met een eettafel en vier klapstoeltjes. Ik heb gedroomd van een huis volgens mijn eigen ideeën en het ziet eruit zoals ik het me voorstelde.  Ik kan zelfs schilderen in de woonkamer op een eenvoudig uitklapbaar ezeltje. Wat een geluk, wat een verdriet.  Die twee liggen zo dicht naast elkaar. Ik word van het ene uiterste naar het andere geslingerd.
Mark heeft een eigen kamer met een bed en een kledingkastje. Het eerste dat ik doe, is voor het kastje op zijn kamer bij de houthandel drie schappen op maat laten zagen zodat er in plaats van een hanggedeelte een leggedeelte ontstaat. Ik kan dan wat meer kleren van hem kwijt. Het stond al een hele tijd op mijn verlanglijstje maar Peter had er nooit tijd voor. Nu voelt het als een daad stellen, een initiatief nemen en uitvoeren waardoor ik mijn zelfstandigheid kan bewijzen. Het versterkt mijn zelfbewustzijn en ik ben er heel blij mee. Gereedschap is een van de dingen die ik als eerste heb aangeschaft. Ik ben handig genoeg mijn klusjes zelf te klaren.
Ons huis is gereed en ik voel me helemaal op mijn plek. Tommy heeft ook een sleutel en weet dat hij altijd komen kan.

1962

Het is zondagmiddag. We zitten in de  sobere en kille keukenhuiskamer aan tafel. Zijn moeder kookt altijd heerlijke kippensoep. Lekkerder heb ik ze nooit gegeten. Onder het eten wordt er gebeld en zijn moeder staat op om open te doen. Peter wordt woedend en vliegt achter haar aan de gang in. Ik zit verbijsterd aan tafel en heb zo gauw niet eens in de gaten wat er gebeurt. Zijn zuster schiet overeind erachteraan. Ik ren ook de gang in. Net voorbij het trapgat ligt zijn moeder op de grond en Peter heeft haar bij de keel vast. Hij is buiten zinnen en roept iets als “We kunnen niet eens rustig vreten”.
Bevend en als verlamd sta ik erbij te kijken terwijl zijn zuster hem van zijn moeder af probeert te trekken. Zoiets heb ik nog nooit meegemaakt. Dit kan toch niet. Ik wil weg hier, maar ik ga niet. We kalmeren Peter en gaan naar de achterkamer om de maaltijd verder te gebruiken. Zijn moeder maakt de deur open voor de buurvrouw.  Ze wordt in de voorkamer gelaten om te wachten tot we klaar zijn. De soep gaat er nog wel in maar veel verder dan soep eten kom ik niet.
In mijn dagboek schrijf ik: ‘Er is iets vreselijks gebeurd dat ik maar liever snel vergeet.’
Ook mijn ouders durf ik hier niets over te vertellen. Ik heb altijd open met hen kunnen praten, maar tegenwoordig durf ik niet meer alles te vertellen en zoek uitvluchten voor Peters gedrag.
‘Het komt door de omstandigheden. Het is zo anders bij hen thuis. Ik zou ook niet zo kunnen leven. Als hij hier weg is, zal het wel beter worden. Zulke dingen als zijn moeder doet zou ik nooit doen. Ik weet wel hoe ik me moet gedragen en dan wordt het allemaal voor Peter ook veel rustiger. Laatst kwam hij met een verhaal over de T.V. die zijn moeder nu op afbetaling heeft gekocht. Wij sparen hard om te kunnen trouwen en zij dreigt hem dat ze geen eten kan kopen en meer kostgeld moet hebben, terwijl ze een televisie op afbetaling koopt. Hij is erg bang dat ze de huur niet zal betalen en ze op straat gezet zullen worden, dus betaalt hij meer.  Die jongen heeft het ook erg moeilijk. En dan zijn zuster. Daar is ook altijd trammelant mee. Twee jaar had ze verkering en maakt het uit. Meteen raakt ze in verwachting van de volgende jongen waar ze mee uitgaat. De problemen stapelen zich daar maar op. Nee, als we getrouwd zijn, wordt het voor Peter ook veel beter. Dan hebben we daar allemaal niets meer mee te maken.’
Zo zoek ik uitvluchten en geef omstandigheden de schuld in de hoop geen confrontaties aan te hoeven gaan.



Ik ga in september, net als de kinderen naar school. Ik ben ingeschreven voor de moedermavo, de volwassen educatie.  Van de uitkerende instantie krijg ik toestemming omdat het mijn kansen op de arbeidsmarkt vergroot. Ik kan beginnen in de tweede van de drie klassen, want ik vermoed dat er nog veel informatie is blijven hangen van de twee klassen ULO die ik als kind volgde. Zes vakken zijn verplicht voor een volledig diploma. Er kan ook per vak gestudeerd worden maar ik besluit het groots aan te pakken in de hoop snel een baan te vinden om in mijn eigen kosten te kunnen voorzien. Ik wil ook graag een creatief vak doen en besluit handvaardigheid  als zevende vak op mijn lijstje te zetten. Dat zal me ook goed van pas komen in mijn zelfstandig bestaan.  Ik ben enthousiast en popel van verlangen om te beginnen.
Het is donderdag, Peters kroegdag. In de namiddag belt mijn moeder me op. Ze klinkt bezorgd.
“Tommy komt eraan. Hij heeft hier beneden vreselijk zitten huilen. Het was weer helemaal mis boven. Ik hoorde Peter schreeuwen tegen het kind dat hij jou van kant zal maken. Hij is natuurlijk weer dronken thuisgekomen. Dat is toch geen uithouden voor Tommy. Ik heb hem gezegd dat hij bij jou moet gaan wonen, dat hij dan geen last meer heeft van zijn vaders vreselijke buien. Tommy is onderweg naar je toe. Het is nu rustig boven. Peter zal wel in slaap zijn gevallen. Nou, dan weet je het. Hij komt eraan.”
“Ja mam, goed dat je even belt.” We praten een tijdje verder tot ik Tommy hoor binnenkomen.
Ik hang de telefoon op en luister naar de geluiden van Tom in het halletje. Hoe pak ik dit aan? Wat gaat er allemaal door Tommy heen? De bedreigingen worden groter en veelvuldiger. Ik hoop zo dat Tommy het idee dat hij zijn vader zou moeten helpen op zal geven. Het is geen taak voor een kind van zestien jaar. Ik moet zorgen de juiste woorden tegen hem te zeggen. Woorden waar ik hem mee help. Ik zal vooral proberen een aanval in Peters richting te vermijden, zodat ik Tommy niet in het harnas jaag, want het is toch zijn vader. Wat is het moeilijk om tijdens emotionele zaken helder te blijven denken. Nog lastiger is het om tegenover de kinderen Peter niet aan te vallen en bevestiging voor mijn eigen doen en laten te zoeken. Ik doe mijn best maar weet dat het me meestal niet lukt. Nu moet ik heel alert zijn en niet in die valkuil stappen.
Als Tommy binnen komt hoeft hij niet veel te zeggen. Ik proef de sfeer die als een grauwe wolk om hem heen hangt. Hij is nooit erg spraakzaam, maar nu is het nog minder dan dat.
“Tommy, is er iets?” Ik wil een opening zien te vinden.
“neueueue.”
“Was het mis met je vader?”
“Jaoaoaoa.” klinkt het weer twijfelachtig.
“Ach Tom, kom toch hier wonen. Dat is veel fijner voor ons allemaal. Je kunt net zoveel naar Peter gaan als je wilt. Je kunt hem echt niet helpen.”
Hij zwijgt. Ik moet me inhouden om niet onmiddellijk verder te spreken en de stilte in te vullen. Ik wil hem zo graag overtuigen, maar ik weet dat ik met zwijgen hem meer gelegenheid geef te denken en te reageren.
“Ja maar waar moet ik mijn bureau dan neerzetten.”
Er gaat een stille juichkreet door mij heen.
“Ach lieve schat, die zetten we hier desnoods middenin de kamer.”
De kogel is door de kerk. Ik ben zo blij. Het is bijna zichtbaar hoe de grijze wolk in Tommy zich oplost.
“Kijk,” zeg ik, “hier tegen deze muur zetten we jouw bureau en in de slaapkamer kan onder het raam jouw bed nog precies staan. De deur wil dan niet helemaal open, maar daar houden we wel rekening mee.” 
Ik zou willen dansen en direct alles op willen halen, maar dat gaat niet.
De volgende dag wordt het zware stalen bureau uit elkaar gehaald voor zover dat mogelijk is en in Opa’s autootje vervoerd. Met het bed wandelen we over straat. Deze keer is het een voordeel dat ik vlakbij woon en daardoor snel geregeld. Tom is thuis en mijn huis is eindelijk compleet.

blz.61

zondag 19 januari 2014

Hoofdstuk 5

1956

Mijn ouders willen verhuizen. Als we in zuid gaan wonen, wordt het wat makkelijker voor mijn moeder. Dan hoeft ze niet meer zover op en neer te reizen en altijd die brug over naar tante voor haar werk. Samen met haar zus en schoonzus is ze een confectieatelier begonnen. Overdag zitten de gezusters achter de naaimachine en in de avonden knipt tante de stoffen terwijl mama strijkt. Hun schoonzus verkoopt de kleding op wekelijkse markten.
Er zijn veel mensen die in de nieuwe wijk Malburgen wonen en een hekel hebben aan de brug. Ze wonen liever dichter bij de stad. Voor de oorlog woonden mijn ouders ook in zuid. Toen waren er hoofdzakelijk  weilanden en ze hadden het daar erg naar hun zin. Mijn vader werkte in De Steeg en moest dagelijks de brug over die in de oorlog heel vaak dicht zat en zelfs opgeblazen werd. Daarom besloten ze naar de stad te verhuizen. Nu willen ze graag weer terug. Het oude huis wordt zoveel mogelijk opgepoetst. Dat kan je wel aan mijn moeder overlaten. Ze plaatsen een advertentie in de krant en we wachten vol spanning op de reacties. Eindelijk ligt de verwachte grote enveloppe in de brievenbus met een stuk of wat kleinere brieven erin.
Er zitten verschillende locaties in zuid tussen, maar mijn ouders zoeken de straat op die het dichtst in de buurt is bij de woning van mijn tante.
Op de dag dat de uitgezochte kandidaat komt kijken of hij en zijn vrouw hun woning willen verruilen voor de onze, schijnt het zonnetje vrolijk in de kamer. Ze zijn merkbaar enthousiast. Zij wonen in een flat en wij gaan kijken wat we daarvan vinden. Ook mijn ouders zijn blij verrast. Voor mij is er een heel vrolijk en fris eigen kamertje, geen donker tussenkamertje meer met een raam dat uitkijkt op een bedompt poortje.  We kunnen vanaf de derde verdieping over de nog onbebouwde velden kijken en wonen slechts vijf minuutjes lopen van oom, tante en Rina af. Het is een feest. De kamers zijn groter evenals de ramen waardoor het zonlicht vrij naar binnen kan vallen. Er worden wat nieuwe meubeltjes gekocht en de kloostertafel wordt vervangen door een eettafel zonder klossen. Drie rotan stoeltjes en een tafeltje. Als we in het weekend de stoeltjes uit de kamer op het balkon in het zonnetje zetten, zegt mijn vader:
“Ik heb net een gevoel alsof ik hier iedere dag mag logeren.” 
Ik kan naar buiten om te spelen, krijg andere vriendjes en vriendinnetjes die ook allemaal in de flats wonen.  Hier kunnen we de polder inlopen. De jongens vinden een houten biels in een slootje en de kikkers die bij bosjes voor onze voeten wegspringen worden gevangen en met stokken bewusteloos geslagen. Ze worden op de biels gelegd en  krijgen nog een klap na. Als er een dreigt bij te komen, krijgt hij opnieuw een klap op zijn kop. De hele biels ligt vol uitgestrekte kikkerlijfjes. Ik vind het vreselijk, maar zeg er niets van en ik durf ook niet alleen terug naar huis te lopen door de weilanden.
Ondanks al mijn bangheid heb ik aan vriendjes en vriendinnetjes nooit gebrek en veel plezier.
Langzamerhand verander ik in een tiener.

1958
Ik ben een vroege leerling en moet nog twaalf jaar worden als ik in september naar de ULO ga.
Ik zit voor het raam naar buiten te kijken. Mijn gedachten gaan overal heen, maar niet naar de inhoud van mijn boek. Buiten is de buurjongen met wat kleinere kinderen aan het voetballen en dat vind ik ook leuk. Ik zou wel mee willen doen, maar ik moet leren. Ik zeg zonder erbij na te denken de rijtjes op. Erin stampen noemen ze dat, maar als je er je aandacht niet bij hebt, kun je stampen wat je wilt, maar blijft het niet in die grijze brei zitten.
Op school gaat het niet goed. Ik blijf zitten en doe de eerste klas over. De tweede klas lijkt in het begin iets beter te gaan, maar algauw komen alle onvoldoendes weer tevoorschijn. Mijn ouders vermoeden dat ik het echt niet kan en ik mag al voor het eind van dat jaar overstappen naar een vooropleiding voor costumière op een modevakschool. Ik ben nog geen veertien en te jong om  de werkelijke opleiding te volgen. In september begin ik daarmee. Ook dat houd ik niet lang vol. Het is saai en ik verveel me. Geld verdienen, dat wil ik en als ik vijftien ben ga ik zomaar uit mezelf solliciteren. Ik heb gehoord dat ze op het Girokantoor ’s zaterdags niet hoeven te werken. Dat komt goed uit in verband met onze kerkelijke verplichtingen op de Sabbat.
Ik ben dan toch iets minder angstig geworden en stap een groot kantoor binnen om sollicitatiepapieren in te vullen. Ik word aangenomen op een adresseerafdeling.




De ellende begint pas goed als ik maandagmorgen na dat weekend alleen in de caravan ben. Ik drink een kopje koffie en ben van plan om de stad in te gaan, omdat er nog veel geregeld moet worden. Het is regenachtig weer. In de weekenden is het al druk op de camping, maar nu is iedereen naar huis en zijn er nauwelijks toeristen.
De deur van de caravan gaat open en Peter komt binnen.
“Kunnen we even praten,” vraagt hij.
“Ja natuurlijk,” antwoord ik met een opkomende angst en onzekerheid. Even overweeg ik hem weg te sturen, maar ik ben bang voor de gevolgen. Ik realiseer me dat ik moederziel alleen op de camping ben. Het is nog vroeg in het seizoen en er zijn bijna geen gasten. Het liefst zou ik inderdaad op een normale manier dingen met hem willen regelen en daar hoop ik een beetje op, maar ook nu is er nauwelijks sprake van een gesprek. Hij wil alleen praten over mijn terugkeer. Mijn weigering me aan zijn wil te onderwerpen is duidelijk. Het dringt langzaam tot hem door dat er niets meer valt terug te draaien. De  spanning wordt groter, samen met mijn angst. Als ik niet bij hem terugkom en hij daar de hoop op verliest, wordt zijn gedrag  agressiever.  Aan zijn houding zie ik hoe zijn boosheid vorm aan begint te nemen. Plotseling grijpt hij mijn pols en trekt me overeind. Zo duwt hij me tegenspartelend voor zich uit naar het aparte slaapgedeelte van de caravan en dwingt me op het bed.
Ik ben bang maar verzet me in eerste instantie heftig, omdat ik weet dat ik dit nu zeker niet meer hoef te tolereren. Ik vecht als een bezetene. Dan grijpt hij me bij de keel en ik kijk in zijn verwilderde ogen. Mijn angst wordt groter. Ik weet dat mijn weerstand hem slechts agressiever maakt.  Hij is groot en sterk, ik heb geen schijn van kans.
Wanneer het volgens de eenvoudige manier niet wil lukken, draait hij me weer op mijn buik door me kruislings aan mijn benen om te trekken, maar ook zo is hij nergens toe in staat. In ieder geval blijft me deze keer al te pijnlijk lichamelijk leed bespaard. Het gestuntel lijkt uren te duren.
Eindelijk wordt hij iets rustiger en staan we op.
Zijn agressie lijkt weggevloeid, maar mijn angst blijft groot en terwijl ik mijn onderbroekje onder de minirok weer aantrek weet ik alleen dat ik weg moet zien te komen. Hij loopt het slaapkamertje voor me uit. In de hoek ernaast is de deur naar buiten. Als hij daaraan voorbijgelopen is, grijp ik de klink en duw hem open. Hij draait zich om en grijpt naar mijn arm, maar ik weet me los te rukken. Struikelend van het opstapje vlieg ik naar buiten en ren door de voortent naar buiten. Ik durf niet om te kijken. Urine stroomt warm langs mijn benen. Ik ren of mijn leven ervan af hangt over de paden naar de kampwinkel want ik weet, daar zijn mensen, daar is personeel, daar ben ik veilig. Totaal overstuur word ik opgevangen, krijg water en langzaam wordt mijn onbeheerste snikken wat rustiger.
Hij is me niet achterna gekomen, niemand heeft hem voorbij zien gaan. Maar waar is hij dan gebleven? De weg naar de hoofduitgang waar hij altijd zijn bestelbusje parkeert, loopt langs de kampwinkel. Hij moet via de kleine achteringang zowel de camping in als uit zijn gegaan en daar de auto hebben geparkeerd. Dat heeft hij dan heel bewust al van te voren gedaan. We gebruiken die doorgang nooit. Er gaat iemand van de winkel met me mee terug naar de caravan. Peter is nergens meer te bekennen. Ik verkleed me en neem al mijn spullen weer mee. Ik zal hier nu zeker nooit meer terugkomen. Ik stap in de auto en rijdt naar mijn ouders, maar weet dat ik bij hen ook niet kan blijven. Waar moet ik heen, waar ben ik veilig? Mijn ouders zijn woedend en voelen zich machteloos.

1960

We gaan samen een plaatje van de Everly Brothers kopen. Dat nieuwe nummer vinden we allebei zo mooi. 'Walk right back'. Ik kan het helemaal  meezingen. Het is heel spannend en interessant om een vriendje te hebben. Op een zaterdagmiddag neemt Peter me mee naar zijn huis. Ik voel dat de sfeer daar een andere is dan die waarin ik ben grootgebracht. Hij woont in een bovenhuis. De achterkamer is een keuken-huiskamer. Het houtwerk vertoont tekenen van verval, de deur naar het balkon is gammel en sluit slecht. In het midden van de keuken staat een grote, oude eettafel met vier stoelen. Er liggen kokosmatten op de vloer, het zeil is versleten en het aanrecht is niet helder. Ik ben het thuis zo anders gewend en voel me als een kat in een vreemd pakhuis. Zijn moeder en zuster zijn niet thuis. Hij heeft geen vader, die is in de oorlog vermist geraakt en nooit teruggekomen.  Enkele jaren geleden is er een bericht gekomen van de regering waarin stond dat zijn vader dood werd verklaard. Pas toen die documenten binnenkwamen, had zijn moeder recht op een weduwe en wezenuitkering, vertelt Peter. Die brief heeft nogal wat scènes en emoties opgeroepen. Ze  heeft het al die jaren ook financieel niet gemakkelijk gehad.
Ik voel me niet op mijn gemak en wil liever zo snel mogelijk weer weg. We zoenen wat en hij gaat steeds verder. Mijn rokje gaat omhoog, hij rommelt aan mijn kleding en trekt aan mijn broekspijpjes. Ik ben min of meer beduusd en vraag me af of ik dit allemaal wel wil. Het doet me ook niets, merk ik op. Ik heb er geen enkel gevoel bij. Dit is niet wat ik me van vrijen voorstel, maar ik voel me ook niet in staat het te stoppen door me eraan te onttrekken. Zijn handelingen zijn doelbewust en krachtig. Ik zeg dat hij het niet doen moet, maar hij verzekert me dat er niets zal gebeuren. Hij zet me tegen de deurpost van de woonkamer, trekt mijn broekspijpje aan de kant en dringt bij me binnen. Het lijk wel of ik niet eens begrijp wat er gebeurt en toch weet ik het. Er zit bloed in mijn broekje.
Daar heb ik het met mijn zieltje mee te stellen. Ik kan niet veel anders doen dan bij hem blijven. Voor God is trouwen de geslachtsdaad en daar weet ik geen andere uitweg in te vinden, toegewijd als ik ben. Daaraan voel ik mij gehouden. Ik praat er met niemand over, maar zelf zit ik ermee in de knoei. God weet en ziet alles. Nu ben ik aan Peter verbonden.
Mijn ouders zijn niet erg content met hem maar ze hopen dat ik er zelf  achter zal komen. Verbieden heeft geen zin denken ze, want dan trekt ze misschien nog wel meer naar hem toe. Er is weinig- of eigenlijk niets dat me verboden wordt . Ze hebben me nooit iets in de weg gelegd, want ze vertrouwen me. Toch is ‘eer uw vader en uw moeder’ een gebod dat me goed van pas zou komen. Wat zou ik opgelucht zijn als ze me zouden verbieden met hem om te gaan, volgzaam als ik ben.
Iedere avond komt hij op bezoek en nemen we afscheid op mijn slaapkamertje. Daar haalt hij van me wat hij wil en ik laat hem zijn gang gaan. Ik heb er geen gevoel bij, laat staan dat ik weet wat een orgasme is. Ik ben alleen bang dat mijn ouders het zullen ontdekken of dat ik in verwachting zal raken. Maar zoals hij zegt, er gebeurt niets. Hij is altijd voor het zingen de kerk uit. Dat was wat hij bedoelde de eerste keer. Mijn broekspijpjes zijn allemaal aan een kant wijder. Ik vraag me af of mama dat niet in de gaten heeft; ze  is zo secuur met het wasgoed.  Ze zegt nooit meer: “We vertrouwen je voor de volle honderd procent.”  Toch laten ze ons  ongestoord onze gang gaan bij het afscheid op mijn kamertje.
Gehoorzaamheid is een soort gewoonte. Eerst aan mijn ouders, nu aan Peter. Hij is ook al twintig en ik ben pas zestien. Hij heeft al twee jaar verkering achter de rug plus zijn diensttijd. Hij weet van wanten.


Anne, een vriendin van Rina brengt uitkomst. Samen met Mark mag ik een tijdje bij haar intrekken tot er een andere oplossing is. Peter zal me daar nooit kunnen vinden. Hij kent haar niet eens. Ik pak de tassen weer in en met Mark vertrek ik naar Anne en haar dochtertje. Rina stelt me voor om naar een andere stad te verhuizen. Als ik daaraan denk, voel ik me zo  ellendig. Het lijkt me vreselijk in deze situatie moederziel alleen aan mijn lot te zijn overgelaten. Geen vrienden of familie in de buurt die me ondersteunen en waar ik op terug kan vallen. Ik hoop dat het niet nodig blijkt te zijn, want dat kan ik niet aan.

Anton wil me nog diezelfde maandagavond spreken. Hij is tamelijk opgewonden en vertelt me wat Peter hem heeft toevertrouwd.
Een jarenlange intieme vriendschap ligt ten grondslag aan onze vertrouwelijke relatie. Regelmatig kwam hij uit zijn werk, voor het eten bij ons binnenvallen, al vanaf dat hij op kamers naast ons woonde. Toen hij trouwde met Lisa kochten ze een huis en kregen een dochter. Gezamenlijk zijn we verschillende jaren op vakantie geweest. Anton verzorgde de aanmelding bij de huisjes in Frankrijk waar we verbleven en dan vertrokken we met de kinderen.  Tien dagen gezamenlijke gezelligheid en uitstapjes.
Heel wat zaterdagavonden brachten we samen door, bij hen of zij bij ons, terwijl de kinderen sliepen. Aan het eind van de avond droegen we ze half slapend naar de auto om ze thuis weer in hun eigen bedjes te stoppen.
De gewoonte om  regelmatig uit zijn werk, voor hij naar huis reed binnen te wippen, vergat hij niet na zijn trouwen en die gewoonte werd door Rina overgenomen toen zij naast ons kwam wonen. Zo werden er heel wat leuke uurtjes gezamenlijk ingevuld. Een herhaaldelijke spontane samenkomst waar ik erg van genoot, ook omdat ik dan wat kon vertellen van mijn frustraties zonder dat Peter me erop aan kon vallen. De maaltijd gebruikten we dan altijd een uurtje later en als ik het zout in de aardappels vergat, kreeg ik alsnog de wind van voren.
Anton vertelt met grote ogen dat Peter het afgelopen weekend, toen de kinderen bij hem lagen te slapen,  rond middernacht in zijn bestelbusje is gestapt. Hij had handschoenen en een touw meegenomen en was van plan mij van kant te maken. Hij parkeerde de auto aan de achterkant van de camping en is naar de caravan gelopen, hetzelfde als hij de maandag erna deed. In de voortent bleef hij een hele tijd staan luisteren. Toen hij helemaal niets hoorde of misschien wel mijn rustige ademhaling, heeft hij zich bedacht en is naar huis teruggegaan. Hij vertelde aan Anton dat het niet goed zou zijn afgelopen als hij had gehoord dat er een vriend op bezoek was geweest. Anton zegt me nadrukkelijk dat hij de kans groot acht dat Peter tot rare dingen in staat is en dat ik toch vooral heel voorzichtig moet zijn.
Het verhaal verbijstert en beangstigt mij. Toch klinkt het me niet onbekend in de oren. Dit is waar ik bang voor ben, dit is wat ik altijd voorvoelt heb. Zijn idee: ‘als ik je niet kan krijgen dan zal een ander je ook niet hebben’, is me welbekend. De dreigementen hebben vorm aangenomen en kunnen tot uitdrukking komen, omdat de omstandigheden gecreëerd zijn. Had ik deze scheiding niet in gang moeten zetten? Had ik me beter altijd aan zijn wil kunnen onderwerpen om zeker van mijn leven te zijn? Is dat dan leven? Is het goed te weten waar ik rekening mee moet gaan houden? Meer vragen dan antwoorden. De enige duidelijkheid is dat er niets zeker is. Alle grond is onder mijn voeten weggeslagen. Ik kan niet anders meer dan leven met de dag als ik dat al niet deed.
Het verhaal van Anton komt mijn gemoedsrust niet ten goede, maar toch ben ik blij dat ik het weet. Ik zal zoveel mogelijk uit Peters handen proberen te blijven en zijn agressie niet onnodig opwekken. In al mijn handelen zal ik daar rekening mee moeten houden.

Bij Anne kan ik ook niet eindeloos terecht en wie weet hoelang het allemaal gaat duren. Tante komt met een nieuwe oplossing. Ze vindt dat ik voorlopig met Mark naar haar en oom toe moet komen, ondanks alle problemen die de moeder van Rina heeft, omdat oom al een tijd ernstig ziek is. Regelmatig krijgt hij bloedtransfusies en zijn bed staat in de kamer.
Op de oude slaapkamer van Rina staat haar bed nog. Daar kan ik slapen en Mark slaapt in het kleine kamertje ernaast. Het is wel iets verder van school voor hem, maar dat is niet zo erg. Na twee overnachtingen bij Anne vertrekken we voor de zoveelste keer en pakken alle noodzakelijke spullen weer in. Als we samen op de rand van Rina’s bed zitten voel ik me net een zwerver. Ik heb weinig vrolijke gevoelens en eet slecht. Ik voel me doorlopend misselijk. Natuurlijk ben ik heel dankbaar dat mijn familie iedere keer weer meehelpt en naar oplossingen zoekt. Dat was waar ik op hoopte, maar gelukkig wist ik niet van te voren hoe moeilijk de toestand zou zijn en hoe ziek van ellende ik me zou voelen. Hier zit ik nu met Mark, in het kleine kamertje van Rina en stop ons ondergoed in het kastje dat op een armlengte afstand van het bed staat. Beneden ligt mijn doodzieke oom. De taak van mijn tante is toch al zo zwaar. Rina doet naast haar werk als lerares Engels zoveel mogelijk voor haar ouders en nu hebben ze ons er ook nog bij.
Mark haalt me uit mijn gepieker. Hij zit vrolijk om zich heen te kijken en zegt.
“Het is hier eigenlijk best gezellig hè.”
Ik kijk hem aan en schiet in de lach.
“Ja Mark, het is hier best gezellig.”
Hij had het echt niet naar zijn zin bij Anne. De vreemde, onbekende omgeving gaf hem niet het gevoel thuis te zijn.

Ik regel alles voor de echtscheiding, krijg een pro Deo advocaat,  zoek verder naar een huis en schrijf me overal in waar ik ingeschreven moet worden.
Ik rijd langs de school van Tommy. Ik weet dat hij buiten gymnastiek heeft. Ik mis hem zo. Ik heb hem al een tijdje niet gezien, want hij wil nog steeds bij zijn vader blijven. Vanuit de auto kijk ik naar de sportende jongelui.  Hij loopt ertussen. Ik zou hem graag willen roepen, hem even tegen me aandrukken en vertellen dat ik van hem houd en hem niet alleen laat ook al ben ik bij zijn vader weggegaan.  Ik ben bang dat hij zich in de steek gelaten zal voelen en allerlei andere emoties zal hebben die ik zou willen voorkomen. Ik vrees dat hij me zal gaan afwijzen. Ik zou van hem willen horen dat hij het ermee eens kan zijn dat ik wegging, maar dat kan ik toch niet allemaal van het kind verlangen. Tom houdt van zijn vader. Juist omdat Tom bij zijn vader blijft, wil ik misschien wel horen dat hij hem veroordeelt om wat hij doet. Maar ik verwacht het onmogelijke. Dat weet ik, maar toch… Ik voel me zo eenzaam en alleen. De tranen rollen over mijn wangen. Snikkend rijd ik de brug over naar oom en tante.
Mark mag dan bij mij zijn, maar dat maakt het gemis van mijn oudste zoon niet minder.

Mijn moeder heeft er goed over nagedacht en ze heeft het met mijn vader besproken. Het is veel te zwaar voor haar zus en zwager om ook mij nog in huis te hebben nu oom zo ziek is.
Ze stelt mijn vader voor samen met mij en de kinderen naar hun caravan te gaan die op dezelfde camping staat. Ze denkt dat ik met hen samen wel veilig zal zijn en meer beschermd ben tegen Peters wraakzuchtige ideeën. Ze vindt het moeilijk op een afstand toe te kijken met de onzekerheid dat er van alles kan gebeuren.
Daarbij komt ook dat mijn ouders in hun eigen huis iedere dag met Peters boosheid worden geconfronteerd. Wanneer hij dronken thuiskomt, maakt hij behoorlijk kabaal en draait in het bovenhuis constant en keihard hetzelfde plaatje van de Everly Brothers, Walk right back. Vaak loopt hij te tieren door het huis dat hij de hele familie van kant gaat maken en de boel in de fik steekt. Als hij de volgende dag weer nuchter is komt hij zijn verontschuldigingen aanbieden. Zo is het al verschillende keren gegaan. Veel verandering zal daar voorlopig niet inzitten. Mijn ouders en vooral mijn moeder heeft het zwaar te verduren. Het werkt op haar zenuwen. Ze kan er niet tegen. Als we naar de caravan gaan, kunnen zij zelf ook wat beter afstand nemen.
Als ik bij mijn ouders op bezoek ben, stellen ze het aan mij voor. Daar hoef ik niet lang over na te denken. Het voelt als een warme deken. Ik ben zo blij met dit voorstel. Weer verhuizen Mark en ik naar een nieuwe verblijfplaats. Zouden we nu eindelijk wat meer rust krijgen?
De zomer komt eraan en het is goed vertoeven op de camping. Het regent veel, maar de temperatuur is redelijk. ’s Zaterdags na het voetballen komen de jongens naar ons toe. De caravan is groot genoeg en heeft voldoende slaapplaatsen.
Het wordt steeds langer licht.
Op een avond na de maaltijd komen mijn schoonzus en zwager aangewandeld. Ze komen ons waarschuwen. Peter heeft gedronken en vol dreigementen beweert hij naar de camping te zullen rijden. Wat hij precies heeft gezegd, vertellen ze niet en dat is ook niet nodig. We kennen het klappen van de zweep. Het was belangrijk genoeg om ons te komen waarschuwen. Ook zij zijn ervan overtuigd dat hij overal toe in staat is. Wat kunnen we ermee? We hebben geen idee wat er zal gebeuren. Als het bezoek weer vertrekt, zeggen ze dat ik altijd een beroep op hen kan doen. Wij wachten af en gespannen kijk ik regelmatig naar het pad dat langs de standplaats loopt.
Ik ben moe, verschrikkelijk moe. Iedere keer als de spanning oploopt, overvalt het me. Ik wil slapen en kan mijn ogen niet meer open houden. Ik moet vluchten in een slaap om mijn hersens wat meer ruimte te geven.
“Ga een poosje liggen,”  zegt mijn moeder. “Op de bank in de caravan.”
Ik slaap een half uurtje als een roos. Wanneer ik wakker word, voel ik me wat beter. Alsof mijn hoofd weer even is schoongewassen. Er gebeurt de hele avond niets. Hij zal wel in slaap zijn gevallen na zijn laveloze scheldpartijen.
Maar toch, je weet nooit waar iemand toe in staat zal zijn. De onzekerheid blijft. Die nacht slaap ik onrustig. Hoe kunnen mensen zo veranderen. Ooit was er een tijd dat Peter niet dronk, niet rookte en zelfs mee naar de kerk ging en ik alle hoop had dat hij zich aan mij aan zou aanpassen.




49