vrijdag 4 april 2014

Hoordstuk 13

1990

Ik heb een afspraak met de directeur en loop met mijn agenda en wat papieren onder de arm de vijf trappen af van De Korf naar de begane grond. Mijn hoofd zit vol reorganisatieplannen.
In de hal op de tweede verdieping staat een vrouw die me aanspreekt.
“Wat moet ik doen, waar moet ik heen ik weet niet wat….?” Vraagt ze vertwijfeld.
“Het is bijna etenstijd, u krijgt zodadelijk het eten op uw kamer.” Met die woorden probeer ik haar op weg te helpen en benadruk nog eens: “Het eten komt zo op uw kamer, loop de gang maar in en ga maar terug naar uw kamer dan wordt het vanzelf bij u gebracht.” 
De vrouw blijft verloren en vol ongeloof in de grote hal staan.  Ik loop gehaast verder. Ik ben al laat voor de wekelijkse afspraak met Kelderman. Er zal zo wel iemand van de verzorging langskomen en haar meenemen.
Als ik verder de trap afloop en op de benedenverdieping ben aangekomen, met mijn gedachten nog bij de verwarde vrouw weet ik het zeker. Dit doe ik nooit meer op deze manier. Stel je voor dat het mijn moeder was die daar zo verward stond te kijken, wat zou ik dan hebben gedaan? Dan had ik haar beslist naar haar kamer teruggebracht.

Ik heb het in korte tijd ver geschopt, daar ben ik trots op. In de jaren na de Mavo heb ik het diploma arbeidstherapie behaald, mijn werk op Avondzon is successievelijk uitgebreid van acht- naar zestien- en later naar twintig uur.  Toen in 1988 de leidinggevende vertrok die verantwoordelijk was voor het opzetten van een volwaardige activiteitenbegeleiding, werd ik hoofd van de afdeling. Er werken zes meisjes, parttime en ik heb een full time assistente. Daarbij kreeg ik de coördinatie over  zestig vrijwilligers. Ik hoef nu geen spelletjes meer te doen en kopjes koffie te schenken. Ik organiseer en communiceer, heb leuke contacten met bewoners, vrijwilligers en collega’s, regel met Joke, mijn rechterhand de grote activiteiten zoals diavoorstellingen, koren, bingo’s, de jaarlijkse bazaar, themaweken en busreisjes. Er zijn op alle afdelingen koffiekamers ingericht met mogelijkheden om te handwerken en daar worden ook kleinere groepsactiviteiten georganiseerd. De vrijwilligers assisteren met koffie en thee schenken en de andere voorkomende taken.
Ik voel me als een vis in het water. Het is een drukke baan. De laatste maanden regel  ik ook de intake van nieuwe bewoners, want het hoofd van de verzorging is uitgevallen en het is nog niet duidelijk of ze dat werk erbij kan blijven doen.
Ik ben nooit goed geweest in structuur aanbrengen en daar blijft het regelmatig op hangen. Over mijn bureau slingeren ettelijke briefjes met aantekeningen, die ik weggooi als alles geregeld is. Af en toe komt de directeur langs op mijn kantoor en poneert langs zijn neus weg een of ander voorstel waar ik niet altijd even blij mee ben.
Er worden nieuwe salarisschalen gemaakt voor het personeel. Het ziet er niet gunstig uit en ik zet mijn beste beentje voor om vooral de positie van de activiteitenbegeleidsters te versterken, die gedegenereerd dreigen te worden tot koffiejuf. De nieuwe voorstellen die ik heb over de afdeling kunnen dat gevaar hopelijk afwenden.
Ik vind het moeilijk een weg te vinden in mijn manier van optreden. Nu ik als hoofd functioneer is de amicale relatie die ik met de meisjes als collega had veranderd. Ik heb geen enkele ervaring in het leiding geven en ben aan een cursus management begonnen. Eigenlijk is me dat net even iets teveel, maar ik ben een strebertje en wil alles graag goed doen.

Nu wil ik een idee lanceren dat prachtig past in alle reorganisatieplannen die  Avondzon heeft. Ik wil de directeur andere mogelijkheden voorleggen voor een betere en constructievere werkwijze voor de afdeling.
Als ik aanklop zit Kelderman al op me te wachten. Hij is een vriendelijke man en iets jonger dan ik. We spreken de normale gang van zaken door en dan vertel ik hem over mijn ideeën.
Iedere morgen komen de meisjes en de vrijwilligsters in De Korf samen voor ze om tien uur naar de koffiekamers gaan voor de activiteiten. Die gezamenlijke koffietijd is heel gezellig en er wordt van alles gecommuniceerd, maar ik denk dat het beter zal functioneren als ieder meisje verantwoordelijk wordt over twee eigen afdelingen met twee koffiekamers dan kunnen ze daar de betreffende vrijwilligers begeleiden. Ze zijn dan een direct aanspreekpunt. Een werkbespreking kan één maal per week plaats vinden en een bespreking samen met alle vrijwilligers één maal in de maand. Alle verantwoordelijkheden worden dan beter verdeeld en mijn rol kan meer overkoepelend worden en overzichtelijker dan het nu is. Daardoor kom ik iets ruimer in mijn  tijd te zitten en zou ik de intake van nieuwe bewoners  beter op orde kunnen krijgen.
Kelderman is enthousiast en staat er helemaal achter. Hij vraagt me hoeveel tijd ik nodig heb dit te realiseren en we stellen een streefdatum.
“September?”
“ Moet kunnen”, antwoord ik en ben tevreden.

Ik kan wel even doorrijden naar Tim, bedenk ik als ik uit mijn werk naar huis rijd. Via de snelweg, die inmiddels achter mijn appartement is aangelegd ben ik zo drie kilometer verder in de volgende wijk, dan kan ik een kijkje bij hem nemen. Hij heeft al zijn vakantiedagen laten staan voor het opknappen van de eengezinswoning die hij heeft gekocht. Waarschijnlijk is hij daar nog aan het werk. Ik vind het wel een beetje griezelig om zo onaangekondigd te verschijnen. Twee weken geleden maakten we een afspraak en kwam hij me ophalen om zijn nieuwe woning te bezichtigen.
We kennen elkaar al een tijdje van de fotoclub. Ik wil leren fotograferen met een spiegelreflexcamera en tijdens de wekelijkse bijeenkomsten krijg ik veel goede aanwijzingen. Tim fotografeert al vijftien jaar en heeft  ervaring.
Ik zet mijn auto voor de deur en bel aan. Rinkelend galmt het door het lege huis en ik hoor zijn voetstappen hol klinken als hij de trap afkomt. 
De deur gaat open en blij verrast kijkt hij me aan. Dat valt mee, ik was erop voorbereid dat ik niet welkom zou zijn.
“Ik dacht, ik zal even kijken hoe het gaat. Kom ik gelegen?”
“Ja hoor, kom binnen.”
Hij wandelt voor me uit het lege huis binnen en laat me zien dat er na mijn vorige bezoekje al weer een en ander gebeurd is, maar er moet nog veel meer gedaan worden. We wandelen de trap op naar de bovenverdieping. Hij vertelt dat zijn broer hem komt helpen met het betegelen van de badkamer. Alle oude tegels zijn eraf gehakt en liggen op de vloer, klaar om afgevoerd te worden.  Aankomend  weekend zullen zijn zus en haar vriend de kamers behangen. Op de vloer van de benedenverdieping liggen plavuizen, dus daar hoeft verder niets aan gedaan te worden. Hij is bezig met het schilderen van de radiatoren en was net van plan ermee te stoppen om bij zijn ouders te gaan eten.
“Als je wilt dan kan ik je zondag ook wel komen helpen.” stel ik voor, “Ik weet niet of ik wat doen kan?”
“Als je dat zou willen, dat zou heel fijn zijn. Er moet nog zoveel gebeuren.”
We nemen afscheid en ik rijd naar huis om eten te koken voor Mark en mijzelf.
Na twee jaar waren de dreigementen langzamerhand verminderd en uiteindelijk na drie jaar verdwenen. Het leek erop dat Peter een vaste relatie had gevonden. Ik hoorde af en toe nog wel vreemde dingen, vooral in zijn relatie met de kinderen, maar ik durfde de wat veiligere bovenverdieping wel te verwisselen voor de vrijgekomen benedenwoning.
Door het schuine talud is de achterkant van het appartement op de begane grond gesitueerd en de voorkant ligt op de eerste verdieping boven de garages. Vanuit de huiskamer kan ik de tuin in en door het hekje naar buiten wandelen. Dat geeft een prettig gevoel van vrijheid. Het is heerlijk in mijn wilde tuintje met veel bloemen rond te lopen en erin te werken. Er valt altijd wel onkruid te plukken. Verder laat ik alles zoveel mogelijk zijn gang gaan. Voor het kamerraam, onder het balkon van de bovenburen staat een houten tuinset met een bank waarop ik heerlijk in de zon kan zitten.
Achter de tuin is een brede grasstrook tot aan de met groen begroeide geluidswal van de nieuwe snelweg. De hoge peppels ervoor zijn blijven staan toen de weg werd aangelegd  Gelukkig heb ik geen geluidsoverlast, dat valt reuze mee en ik heb het goed naar mijn zin. Wat had ik graag zo’n woning gehad toen de kinderen klein waren. Nu geniet ik er met volle teugen van.

De verhuizing was een hele klus. Nadat mijn vader weer enorm hielp met witten en schilderen, staken de jongens flink de handen uit de mouwen voor de verhuizing. Het was een heel karwei alle meubels en dozen een voor een naar beneden te dragen.
Toen Tom uit militaire dienst kwam ging onze relatie niet meer van een leien dakje. Als hij in het weekend ging stappen en aangeschoten thuiskwam kon ik die confrontaties niet aan, na alles wat er gebeurd was met Peter. Ik probeerde me tegen mijn gevoelens te verzetten en er geen herinneringen op te plakken, maar dat werkte niet. Integendeel, door me ertegen te keren, leek de irritatie zelfs groter te worden. Emoties komen en gaan zonder dat ik er grip op heb. We bespraken het en Tom had daar begrip voor maar zijn gedrag veranderde niet. Hij kon zijn eigen leven niet aan mij aanpassen. Daarom stelde ik hem voor een kamer te zoeken, zodat hij zijn eigen leven vrij en op zijn eigen manier kon inrichten. Ik verwachtte dat hij op zoek zou gaan naar woonruimte en ik hem behulpzaam zou kunnen zijn met zijn stappen naar zelfstandigheid.
Die verwachtingen werden de bodem ingeslagen. Hij besloot bij zijn vader te gaan wonen op de bovenverdieping waar hij vroeger zijn slaapkamer had. Daar was ik totaal niet op voorbereid. Het voelde alsof ik hem uit huis had gezet en in de armen van zijn vader dreef. Toen hij me zijn beslissing meedeelde, kwam spontaan het gevoel van misselijkheid en buikpijn weer naar boven. Ik voel me geen goede moeder en dat speelt me danig parten. Soms denk ik, had ik maar nooit gezegd dat hij zelfstandig moest worden. Maar het leven gaat door en het valt me niet mee de kinderen te laten gaan op de manier zoals ze het zelf willen.
  Ik kan hem daar niet zomaar vrij bezoeken met het risico Peter tegen het lijf te lopen in zijn eigen huis. Nog steeds ontwijk ik hem op alle mogelijke manieren. Zijn agressie mag nu verdwenen lijken te zijn, ik neem aan dat hij nog lang niet alles vergeten is.
Tom schijnt geen enkel probleem te hebben met zijn leven op de zolderkamer. Zijn vader is weinig aanwezig en hij weet niets van mijn emotionele problemen rond zijn verhuizing. Hij is vanwege zijn werk veel onderweg en heeft het naar zijn zin. Ik ben heel blij dat hij zijn draai gevonden heeft. Na allerlei baantjes is hij eindelijk op de vrachtwagen beland en toert door heel Europa. Zijn kinderdroom is uitgekomen. Wat wil een moeder nog meer.
Na de Mavo wilde Mark niet verder leren en zocht een baantje dat hij na verschillende mislukkingen ook vond. Hij heeft veel meer pubergedrag vertoond dan Tom. Daar begon hij al vroeg mee maar was er ook snel doorheen.
Nu houden we hele verhalen tegen elkaar en liggen daardoor vaak veel te laat in bed. Hij pakt zijn alcoholgebruik wat tactischer aan. Zijn aangeschoten thuiskomen in de vroege uurtjes na het stappen levert me geen extra onwelkome emotie op, want hij zorgt er wel voor dat ik hem nooit hoor als hij binnenkomt. Hij wil zelfstandig gaan wonen en is op zoek naar een woning. Dat kan ik alleen maar toejuichen.

“Zullen we in de wijk van Tim gaan wandelen?” Stel ik Gea voor, “dan kan ik je zijn huis laten zien”.
Eenmaal in de twee weken wandelen we samen een eind en praten honderd uit. Beiden werken we in een verzorgingshuis, maar niet in hetzelfde. Er is altijd zoveel gespreksstof. De dingen die we meemaken tonen veel overeenkomsten. Maar nu heb ik wel iets anders om haar te vertellen. Ik zet de auto bovenaan op de dijk. We wandelen het pad af in de richting van de volkstuintjes. In de plas onderaan de dijk zwemmen twee zwanen. Het is een prachtige avond. Hier en daar zijn er wat mensen in hun perceeltje aan het werk. Al babbelend lopen we in de richting van de woonwijk.
Het huis van Tim staat aan het eind van de straat, aan de rand van het landelijke gebied achter de dijk. De omgeving is prachtig, maar ik vind de ligging van het huis niet zo interessant. De buren wonen pal aan de overkant. Met de keukenramen kijk je bijna bij elkaar in huis. Maar Tim heeft het juist daarom uitgekozen. Hij speelt in een band op een keyboard en moet regelmatig ’s avonds optreden. Als hij weg is denkt hij dat er wat meer sociale controle zal zijn, omdat de buren dan zicht op de woning hebben. Dat kan ik me wel voorstellen, maar het lijkt me niet erg prettig. Het zou mijn keus niet zijn. Als ik het zo zie, ben ik blij met mijn eigen flat die zo riant in het groen is gelegen, zonder buren die op mijn ramen uitkijken.
Hij is negen jaar jonger dan ik en nog steeds vrijgezel. Afgelopen weekend ben ik bij hem gaan schilderen en heb zijn zus en haar vriend ontmoet. Ik vertel enthousiast en Gea is een lief luisterend oor.
De badkamer wordt helemaal opnieuw betegeld en er komt een bad in. Misschien mag ik als het klaar is wel eens in bad giechelen we samen als twee oude bakvissen. Er is een mooie tuin achter het huis, maar daar moet wel een en ander aan gedaan worden.
Hij moet nog veel kopen voor de inrichting, maar dat heeft geen haast. Als het huis klaar is gaat hij daarmee aan de gang. Voorlopig moet er eerst nog geschilderd, gewit, behangen, betegeld en schoongemaakt worden. We wandelen langs zijn woning. Hij is er vanavond niet, weet ik. We lopen het woonerf verder over en aan de andere kant weer richting volkstuintjes. De hele weg kan ik over niets anders praten en die lieve Gea luistert maar.


Tim belt aan met een grote bos bloemen.
“Dat had je toch niet hoeven doen” zeg ik clichématig en een beetje zenuwachtig. Hij komt uit zijn werk. Zijn vrije dagen zijn voorbij, het huis is zo goed als klaar en de meeste spullen zijn overgebracht, maar hij woont er nog niet. Regelmatig heb ik hem de laatste tijd geholpen met de werkzaamheden en we kennen elkaar een beetje beter.
Ik heb gekookt. Mark komt niet thuis en we eten samen. De tafel staat gedekt. Ik verbeeld me nog steeds dat ik niet kan koken. Dat idee uit mijn vorig leven, zoals ik mijn huwelijk noem, zit diep geworteld. Ook maak ik me zorgen over de conversatie, wat moet ik toch allemaal tegen die jongen zeggen? Waar moeten we over praten? Over fotograferen? Over zijn huis? Als we samen aan het werk waren was de gesprekstof geen enkel probleem, maar dan waren we bezig. Nu is het anders. Nou ja, ik moet me er maar niet druk over maken. We zien wel.
Tim trekt zijn jas uit en we wandelen de kamer in.
“Mooie flat heb je”,  zegt hij.
“Ja ik ben er ook heel blij mee. Het wonen hier is erg plezierig.”
Onder het eten krijg ik een complimentje. Ik ben blij dat het allemaal lekker smaakt en niet is aangebrand. Ook zit er niet te veel of te weinig zout in en de zorgen die ik over de conversatie maakte blijken totaal overbodig. We hebben elkaar van alles te vertellen. Tim legt me uit wat voor werk hij doet. Ik vind het zowaar nog leuk ook om me daarvan op de hoogte te laten brengen. De avond is veel te kort en bij het afscheid is het me wel duidelijk dat dit een heel leuke relatie kan worden.

Tim kan verhuizen. Voorlopig kan hij wonen met de summiere inrichting die hij heeft.
Met zijn moeder en zuster is Tim een slaapkamer gaan kopen. Ik ben een beetje jaloers. Maar ik zeg niets. Die afspraak had hij allang gemaakt. Het gaat zes weken duren voordat het bedstel komt, maar dan zal het huis helemaal ingericht zijn al moeten er ook nog nieuwe meubels gekocht worden. Voorlopig doet hij het met wat gekregen spullen en dat wat hij al had. De inrichting uitzoeken en kopen wil hij later op zijn gemak doen.
Ik ben zo graag bij hem betrokken, maar ik moet voorzichtig zijn dat ik niet weer in dezelfde valkuil stap en ga claimen. Opmerkelijk genoeg heb ik daar minder last van dan ik verwacht. Er is ook geen enkele reden om hem aan me te willen binden. Onze ontmoetingen en de blijdschap om elkaar weer te zien, zijn van beide kanten zo vanzelfsprekend en rustgevend. Ik kan naar hem toe zo vaak ik wil, dat is geen enkel probleem. Ook bij mij mag hij komen al is het bij nacht en ontij.
Als regel rijd ik nu iedere woensdag uit mijn werk naar zijn huis en gaan we samen boodschappen doen. Daarna eet ik bij hem. Ik hoef me niet te schamen voor mijn kookkunst. Het kan erger. Tim moet het nog leren en hij haalt de raarste fratsen uit. Bloemkool met rookworst is geen sinecure en aardappels uit de magnetron met een hard vliesje is heel normaal. Ik eet ze toch liever gewoon, gekookt in water op het vuur en neem regelmatig het roer over, waardoor ik steeds meer zelfvertrouwen krijg in mijn eigen culinaire mogelijkheden. Intussen geniet ik ook van de maaltijden die hij leert koken, want dan voel ik me heerlijk verwend.
De slaapkamerinrichting is gearriveerd. Ik kan blijven slapen. We plannen daar het weekend voor, dan kunnen we fijn uitslapen. Onze eerste hele nacht samen. Ik verheug me erop. Ik voel me als een bruid op middelbare leeftijd in haar eerste huwelijksnacht. We hebben er veel plezier om en durven elkaar van alles te zeggen, ook over het leeftijdsverschil zonder dat we er gefrustreerd over raken. Ik ervaar dat het allemaal mogelijk is als de relatie uit respect en liefde voor elkaar is opgebouwd. Het voelt allemaal zo goed.
Tim staat nog in de badkamer als ik in bed wil stappen. Ik sla het dekbed open en gil:
“Tim… een grote spin!”
Tim snelt de slaapkamer in.
“Hij kwam onder het kussen vandaan en rende zo over het bed, viel op de grond en waar hij nu is gebleven weet ik niet.”
Ik ben gelukkig niet bang voor spinnen, maar wel geschrokken. Het was zo’n enorme dikke zwarte harige. Met z’n tweetjes liggen we lachend op de knieën voor het bed op zoek naar de spin.
“Die heb je natuurlijk expres onder mijn kussen gestopt”, grap ik.
“Eigenlijk wil je helemaal niet met me slapen”, wrijf ik hem nog eens losjes onder zijn neus. 
“Maar dat is pech hebben,” ga ik vrolijk verder. “Ik loop echt niet weg voor een spinnetje, zo makkelijk ben je niet van me af.”
We kunnen hem nergens terugvinden en geven de moed op in de vaste overtuiging dat hij ons het geluk is komen brengen.

Mark heeft een huis gevonden. Een leuk flatje. Ik ben blij voor hem. Gelukkig is Tim in mijn leven gekomen en zal ik hem niet zo missen. Nu voelen wij ons ook vrijer om samen mijn huis te bewonen.
De jaarlijkse bazaar op mijn werk wordt weer in mei gehouden en we zijn druk met de voorbereidingen. Alle spullen die zijn blijven staan van kamers die ontruimd moesten worden, zijn verzameld en worden uitgezocht. De laatste dagen voor de bazaar worden alle artikelen over de beschikbare ruimten op de begane grond verdeeld en op tafels uitgestald zodat ze voor twee dagen te koop kunnen worden aangeboden. Allerlei andere activiteiten en verlotingen vinden in de grote kerkzaal plaats. De gewone verzorgende taken moeten doorgaan alsof er niets anders op stapel staat. De technische dienst en de huishouding worden regelmatig extra ingeschakeld. Het hele huis lijkt in rep en roer.
Intussen heb ik alle plannen voor de reorganisatie nog eens goed overdacht en ben van mening dat ik niets over het hoofd heb gezien. Het wordt hoog tijd dat ik het bij een werkbespreking aankondig, zodat we er na de bazaar verder aandacht aan kunnen besteden. In de eerstvolgende vergadering breng ik het ter sprake.
Aan de houding van de meisjes merk ik dat ze er vreemd tegenover staan en het plan niet zo enthousiast begroeten als ik verwachtte. Ik probeer over te brengen dat het een hele verbetering voor hen is omdat ze meer verantwoordelijkheid en zelfstandigheid zullen krijgen en ze kunnen hiermee ook een discussie voorkomen voor wat betreft de nieuwe looninschaling die misschien lager uit zal vallen.
Er verdwijnt een stukje gezelligheid en dat wordt me niet in dank afgenomen. Ze zijn zo gewend veel tijd samen door te brengen. De vraag is wanneer het van start moet gaan.
“We moeten er in september mee beginnen”, deel ik hen mee. Er wordt behoorlijk tegengesputterd. Ik voel me onzeker en probeer het te verbergen door een stelling in te nemen. Het voelt niet zo lekker, maar het zal wel goed komen, veronderstel ik en we werken weer verder aan de bazaar.
De sfeer op de afdeling begint grimmiger te worden. Na verloop van tijd gaan ze me steeds meer negeren en keuren me op een gegeven moment geen blik meer waardig. De meisjes, waarmee ik dacht een goede relatie te hebben, keren zich als een blok tegen me. Ik voel me er niet tegenop gewassen. Erger nog, ik kan er helemaal niet tegen. Ik weet niet hoe ik moet reageren en zeg dus niets, doe alsof ik er geen weet van heb. Twee meisjes zeggen dat ze de manier waarop de rest mij negeert niet leuk vinden, maar uiteindelijk blijven ze trouw aan hun collega’s die volharden in stilzwijgen. Moe ben ik, heel moe. Zo is er bijna niet te werken.
Als ik na de bazaar weer bij de directeur aanklop voor een van onze wekelijkse besprekingen, vraagt hij:
“En Elly, hoe staat het met de vorderingen voor de reorganisatie?”
“Dat loopt niet zoals ik zou willen”, antwoord ik hem en vertel dat de meiden het er niet mee eens zijn en dat op een heel duidelijke manier laten merken.
“Nou Elly, dan kan je het wel vergeten”, zegt hij me onomwonden.
Ik ben perplex. Ik heb zo mijn best gedaan om dit in elkaar te zetten en nog meer heb ik voet bij stuk gehouden tegenover de meisjes. Hij was toch degene die me zei dat het in september door moest gaan. Ik verwachtte dat hij achter me zou staan. Nu laat hij me vallen als een baksteen. Het voelt alsof alles uit mijn handen wordt geslagen. Hoe moet ik nu verder? Tegen ze zeggen dat al die plannen niet doorgaan? Dat is toch een vreselijk gezichtsverlies nadat ik me zo pertinent heb opgesteld. Hoe moet ik mezelf dan nog handhaven?
De volgende werkbespreking wordt een ramp. Ik krijg de wind van voren en word van alle kanten aangevallen. Ze vertellen me dat ze met de directeur hebben gesproken en zeggen hun vertrouwen in me op. Noemen me chaotisch en storten een enorme berg kritiek over me uit. Ik ben verbijsterd en sta met een mond vol tanden. Hoe is het mogelijk dat ik dit niet heb zien aankomen. Zijn er dan helemaal geen signalen geweest of was ik ziende blind? Uit het veld geslagen en niet wetend wat ik doe sta ik op van de vergadertafel en loop weg naar mijn kantoor. Ik voel me als een kat in een vreemd pakhuis en weet niet wat ik doen moet. Besluiteloos loop ik heen en weer in mijn kleine kantoor, wat nu? Even overweeg ik gewoon terug te wandelen en verder te vergaderen, maar wat moet ik dan zeggen? Hoe kan ik nu nog teruggaan? Mijn gevoel van machteloosheid gaat over in paniek. Ik weet geen uitweg uit deze benauwde situatie. Ik grijp mijn tas en jas en wil alleen nog maar weg. Weg van dit gevoel, weg van deze onheilsplek. Bij de receptie vraag ik of ze me ziek willen melden. Even later zit ik snikkend in de auto. Al mijn zekerheid is onderuitgehaald. Het voelt net zoals toen. Weer is de basis onder mijn bestaan weggeslagen. Een basis die lucht blijkt te zijn. Maar deze keer heb ik er niet zelf voor gekozen.

Thuis op de bank kruip ik in een hoekje en laat mijn tranen de vrije loop. Alle ellende van de afgelopen jaren lijkt zich over me uit te storten. Ik kan geen kant meer op. Hoe moet ik hier nog uit zien te komen? Er is niets meer om op een rijtje te zetten. Hier heb ik nooit rekening mee gehouden. Ik huil en huil tot ik geen tranen meer over heb. Dan is er alleen nog maar niet weten, niet zijn, niet… niet…helemaal niets.

blz 170