vrijdag 4 april 2014

Hoofdstuk 16 gedicht




Als zand
zwaar van het licht
zie ik in kinderlijk vergezicht
een hemel vol met zonnestralen

Wat zal mijn blik bepalen
als schaduw door het leven trekt
mijn wereld niet meer onbevlekt
de dorheid van het landschap toont?

Als zand
tussen mijn vingers door
verstrooid
de veelheid niet meer kan bevatten
zal dan de Liefde van binnenuit

het eindeloos omvatten?

Hoofdstuk 15 Epiloog

Geraakt

Kun je ooit vertellen
hoe je geraakt wordt?
hoe dingen opbloeien
of verdrietig maken
je drijfkracht geven
en voortstuwen op je weg?

Het is verdwenen
als je het uitspreekt

Geraakt zijn
open gaan
de totaliteit zien
en omarmen
soms gebeurt het

dan kun je verder
zonder woorden.



2010

De lesretraite is heel intensief en ik geniet ervan met volle teugen. Gelek Rimpoche weet mij altijd weer te boeien in de opbouw van de boeddhistische filosofie. Successievelijk komen mijn rode oortjes tevoorschijn en raken de lessen al mijn mogelijkheden tot leren denken en mediteren. Daarna komt het grote werk om het mezelf eigen te maken en in de praktijk van het dagelijks leven te leren gebruiken.
Ik heb in mijn leven ervaren dat alles, niet alleen vergankelijk, maar ook veranderlijk is. Er is niets dat statisch is en op zichzelf bestaat. Het bestaan en ons dagelijks leven zijn slechts mogelijk op basis van die onderlinge afhankelijkheid. Dat geeft de mogelijkheid ermee te werken, dingen te wijzigen of te laten ontstaan. Het is aan de mens om er iets goeds mee te doen.
Als kind was ik altijd heel betrokken bij de kerk en allerlei religieuze zaken. Ik herinner mij de gevoelens van affiniteit uit die periode.
Ik verzette mij daar lange tijd tegen omdat ik mij niet meer kon vinden in de verschillende dogma's die me al zo jong werden voorgehouden en de niet rationele denkbeelden die daaraan ten grondslag lagen.
Langzamerhand begon ik me te realiseren dat er meer is tussen hemel en aarde dan het rationele denken doet vermoeden. Met mijn vader was ik regelmatig in heftige debatten verwikkeld. Wij genoten daar beiden van soms tot ongenoegen van mijn moeder, die moeite had met de heftigheid van die disputen.
Als mijn leven in rustiger vaarwater is gekomen mondt dit uit in een zoektocht naar wat er nog meer aan spirituele en filosofische lectuur te vinden is. Ik verslind veel boeken over alles wat ik maar kan vinden en krijg in de bibliotheek een foldertje in handen waarin een cursus  ‘De Geheime Leer’ van H.P.B. Blavatsky wordt aangeboden. Dat spreekt me aan. Het raakt me, alleen die titel al. Ik lees dat de Theosofische vereniging alle religies open benadert door een gezamenlijk streven naar inzicht en beweert dat de Oude Wijsheid aan alle traditionele religies ten grondslag ligt. Ik bel op om te vragen of ik aan die cursus mee kan doen. Ik heb altijd graag meer over filosofie willen weten en na een telefonische afspraak met de cursusleidster zit ik na een paar gesprekken huilend tegenover haar op de stoel. Op een of andere manier voel ik me tot haar en datgene wat ze zegt, aangetrokken. Ik vertel haar over mijn bevlogenheid als kind en dat ik niet meer weet wat ik wel en niet kan en wil geloven. Ze geeft me nauwelijks antwoorden maar stelt me des te meer vragen en geeft me vervolgens nog meer onzekerheden om over na te denken.
Ik besluit de cursus te volgen en via deze instap kom ik in aanraking met het theosofische gedachtegoed en structuren die kunnen dienen als basis voor filosofische denkbeelden en traditionele religieuze stromingen. Ik krijg geen antwoorden, maar wel methoden aangereikt waarmee ik mijn eigen basis kan leggen voor het pad dat ik zou willen gaan. Manieren die helpen om een basis in de chaos van mijn eigen leven en denken te scheppen.
De volgende stap naar het Tibetaans boeddhisme is voor mij dan nog een kleinigheid. De diepzinnige boeddhistische leringen van de Lam Rim zijn evenzeer filosofisch. Het geeft stof tot nadenken over mijn eigen functioneren en het geeft een totaal pad om me eigen te maken. 
De Theosofie sluit daar naadloos bij aan, alhoewel het me duidelijk wordt dat die basisopbouw in alle traditionele religies terug te vinden is wanneer je er dieper in doordringt. De mystiek is daar een goed voorbeeld van. Toch kies ik voor een boeddhistische weg, omdat het me aanspreekt.
Er is veel in kerken verworden tot gekristalliseerde leerstukken die van bovenaf als gedwongen dogma’s worden opgelegd. Symboliek wordt tot leerstuk verklaard. Er wordt in mijn ogen te weinig gekeken naar de waarden van de gegevens en van die strakke en deformerende benadering wil ik vooreerst afstand nemen.
Als ik iets wil volgen, doe ik het omdat ik het zelf wil en dan merk ik wel hoe het in de praktijk gaat werken, want dat al deze methoden zijn bedoeld om vervolgens mijn eigen leven een meer heilzame richting te geven, die leidt tot een groter inzicht en minder ellende, dat is me wel duidelijk. Meditatie kan daar heel behulpzaam bij zijn en meer inzicht in mijzelf geven.
Mijn eerst pogingen tot meditatie zijn een wanhoop. Ik begrijp dat het mogelijk is wat meer rust in de radertjes van het denken te brengen door me te leren richten op de ademhaling. Ik moet steeds constateren dat het niet lukt en dat het denken slechts erger lijkt te worden. Het stil zitten veroorzaakt pijn in mijn schouders en rug, ongeduld, verveling, dufheid, boosheid, verdriet, onwilligheid, je kunt het zo gek niet bedenken, alles komt voorbij. Langzamerhand dringt het tot me door dat het allemaal bij het proces hoort en beginnen er kwartjes te vallen. De boeddhistische motivaties die me aanspreken zoals: ik wil bevrijd worden van lijden, houden me op de been.
Nauwelijks merkbaar door de tijd die er overheen gaat, komt ik in rustiger vaarwater en wordt het zwaan kleef aan aspect van mijn denken vervangen door korte tussenpozen van stilte, die hun uitwerkingen hebben in mijn dagelijks leven.  De aandachtstrainingen en beoefeningen helpen me door de drukte van de dag en het onrustige denken heen. Ik leer beter bij de les te blijven en geconcentreerd te zijn, waardoor ik rust kan creëren.
Lijden kun je weigeren zei Cees Nooteboom in een van zijn boeken en de Boeddha verzekert me dat er een weg is uit het lijden. Nou dat wil ik dan wel eens meemaken.


Mijn vader krijgt in 1998 darmkanker en na de operatie, een jaar later, verhuizen mijn ouders naar Avondzon. Ik ben er klaar voor. Na verschillende jaren mediteren, oefenen en het me eigen maken in het dagelijks leven, kan ik mijn frustraties loslaten en er met opgeheven hoofd binnenstappen. Ik durf iedereen onder ogen te komen en dat zelfs met groot genoegen. Ik voel me daar weer thuis in het gebouw waar ik ooit huilend wegliep. Een groot voordeel, want ik weet de weg en dat vergemakkelijkt veel. 
De darmoperatie heeft nogal wat losgemaakt en de werking van de narcose en pijnstillers hebben hun uitwerking op de psyche van mijn vader danig in de war gebracht. Ook is het moeilijk zijn suiker stabiel te houden. Mijn vader knapt weer aardig op en dan hoop ik dat ze de eerste jaren gezamenlijk door de overschakeling naar een verzorgingshuis heen kunnen komen.
Drie jaar hebben ze het samen naar hun zin in Avondzon en voelen zich er helemaal thuis. Ze bouwen een fijne relatie op met de verzorgenden tot groot genoegen van mijn moeder.
Dan steekt de darmkanker de kop weer op en er is geen redden meer aan. Papa vecht met alle kracht die in hem is. Mager en afgemat probeert hij te oefenen met lopen om op de been te blijven. Ik zou hem zo graag zijn rust en vrede gunnen en probeer hem met zijn geloof in God te benaderen, maar ik heb het gevoel dat het niet binnenkomt. Hij is er helemaal niet aan toe om zich op zijn eenennegentigste jaar over te geven. Het vechten lijkt eindeloos. Iedere dag rijd ik naar hen toe en voel me gefixeerd op de schrijnende omstandigheden.
De verzorging doet erg haar best, toch zijn er incidenteel fouten of problemen op te lossen. Er zijn missers zoals het vergeten de medicatie te verlengen. Ook de sociale context is heel gevoelig; zusters die over het bed van mijn vader hun uitgaansleven met elkaar bespreken, terwijl hij meedogenloos wordt verluierd, zo triest om aan te zien. Die broodmagere man die zoveel respect verdient.
Mijn moeder houdt het niet meer vol. Dagelijks ga ik naar hen toe en zie haar naast zijn bed zitten, terwijl ze met zijn hand in de hare in slaap sukkelt. 
“Ga even een poosje in je eigen stoel in de kamer mam, ik blijf wel bij papa.”
En als ik een tijdje bij hem heb gezeten vraagt hij me iedere dag weer:
“Moet je nog niet naar huis, is het nog geen tijd dat je gaat?” want hij weet als ik weg ben dan, komt zijn vrouw wel weer bij hem zitten.
Zo claimt hij mama ongewild en zegt haar:
“Kon ik jou maar meenemen hè.”
’s Nachts slaapt ze bijna niet en in overleg met de verzorging besluiten we haar naar de logeerkamer te sturen om te slapen. Ze wil liever niet, maar begrijpt dat ze het zo ook niet volhoudt.
Soms vind ze hem ’s morgens, uit zijn bed gekropen, volkomen in de war op het raam tikkend en ziels gelukkig dat ze er weer is. Hij was verdwaald en heeft haar toch zo geroepen.
Ik rijd over de brug naar huis en plotseling vallen de zonnestralen door de donkere wolken op het wegdek. Het lijkt of de hemel opengaat en ik er zo in kan rijden. De rillingen van vreugde en verdriet lopen over mijn rug. Ik voel en ervaar dat er zoveel diep in mij aanwezig is van alles wat goed, liefdevol, verdrietig, moeilijk en zwaar is. Het smelt als één geheel tezamen en is op mijn weg, rondom en van binnen in mij te vinden. Het draagt en ondersteunt me.  Een weergaloze ervaring die me kracht geeft, een beleving die ik al vaker  meemaakte en die toch altijd weer anders is. Ik weet dat ik op de goede weg ben.
Dan komen er twee mannen, onaangekondigd het ziekenhuisbed ophalen waar mijn vader in ligt. De uitleentermijn is verlopen. Het lijkt niets minder dan een Holocaust. Papa moet uit bed gehesen en overgebracht in een ander bed. Dat ik het ooit toe heb gelaten, enkele dagen voor zijn overlijden, die bedverhuizing; het is me nu nog een raadsel. Alles voltrekt zich nu in sneltreinvaart. Papa valt ’s nachts uit zijn bed en wordt op een matrasje op de grond gelegd. Er volgt een maagbloeding en we hopen dat we hem over kunnen brengen voor een betere pijnbestrijding naar het Hospice in de buurt. De arts komt voor de indicatie en ziet dat vervoer niet zinvol meer is. Er wordt, in plaats van de morfine pleister, een morfine pompje aangelegd. Gespecialiseerde verpleegsters komen langs. Hij vecht nog 24 uur langer dan de arts inschat en kan zich uiteindelijk na drie dagen overgeven.

Het is pauze. Even op adem komen, een broodje eten en er is altijd heerlijke soep in de kantine. Mijn mobieltje begint te trillen. Ik heb het in mijn zak gestopt, want ik ben er altijd op voorbereid dat er iets met mijn moeder aan de hand kan zijn die nog in Avondzon woont.
Ze gaat het laatste jaar hard achteruit. Ze is achtennegentig,  verward en bijna blind. Ik kan haar dagelijks bezoeken, want Tim en ik hebben in 2005 een heerlijk appartement vlak achter Avondzon betrokken aan de rand van het park, een schitterende plek om te wonen.  Zo dichtbij het verzorgingshuis  kan ik haar vertroetelen, zoals ze het ooit mij heeft gedaan.
Even later hoor ik de klanken van het melodietje. Vreemd, ik krijg bijna nooit een belletje op mijn mobiel.
‘Tom mobiel’ staat op het display en ik realiseer me nauwelijks dat hij samen met zijn vrouw op vakantie is in Amerika.
“Met je moeder”, zeg ik vrolijk.
“Pa is dood”
“Wat zeg je?”
‘Pa is dood.”
Stilte. Wat moet ik nu zeggen.
“O gos.” Ik ben er wel aan gewend dat hij als vrachtwagenchauffeur onderweg is in Europa, maar het dringt niet tot me door dat hij nu nog verder weg is.
“Dat is ook wat,”
“Ja, zeg dat wel.”
”Waar zit jij?”
“Ergens bij de Rocky Mountains.”
Er gaat me een lampje branden.
“Weet Mark het al?”
“Nee, ik heb hem nog niet kunnen bereiken. Maar ik ga het nu eerst weer proberen. Ik spreek je later nog wel”.
“Is goed, ik ga nu naar huis, dat lijkt me beter”.
In de lessen kan ik natuurlijk geen contact met ze onderhouden. Het is een goede beslissing naar huis te gaan. Ook toeval dat hij precies in de pauze belt. Het zal voor hem nog wel midden in de nacht zijn daar in Amerika.
Kijk dat zijn nu van die dingen, denk ik onderweg in de auto. De omstandigheden, nee daar kun je niet zoveel of helemaal niets aan veranderen, maar wel de manier waarop je ermee omgaat. Wat is het toch fijn dat ik nu gebruik kan maken van dat wat ik heb geleerd door het me eigen te maken met oefeningen en aandachtig zijn. De kalmte die me nu in staat stelt aanwezig te zijn. Mijn denken vliegt niet meer gedurig alle kanten op. Natuurlijk kan het allemaal nog veel beter, maar zoals het nu is, werkt het al zo in mijn voordeel. Het helpt me om iedere keer, als het teveel dreigt te worden een stapje achteruit te doen, stil te worden en naar mijzelf te kijken, om te zien wat er gebeurd.
Ik weet nu dat ik me niet hoef te identificeren met mijn emoties, maar ik kan ze  zien opkomen en weer voelen dat ze wegvloeien. Alleen al het opmerken helpt. Ook bij de begeleiding van mijn moeder werpt dat zijn vruchten af. Regelmatig voel ik mijn irritaties en weerstanden opkomen. Er komt voor mij heel wat geduld en oefeningen aan te pas nu ze zo oud is en dement begint te worden. Toch werkt alleen al het zien van mijn frustraties rustgevend op de handelswijze die daaruit voortkomt. Het mag er allemaal zijn. Dit soort praktische oefeningen is voor mij spiritueel werk geworden. Niets geen aureooltjes  maar aanwezig leren zijn op de plek waar ik me bevind en doen wat er gedaan moet worden.
Onderweg in de auto belt Mark me al op, toevallig sta ik weer voor een stoplicht en kan zonder problemen even kort opnemen. Hij zegt dat hij naar me toekomt van zijn werk. Hij heeft met Tom gesproken.
Tomwas de enige die heel af en toe eens bij zijn vader aan ging. Hooguit twee, soms drie keer per jaar. Het is niet goed gegaan met Peter. Na een wat langere relatie die hij ook weer op de klippen liet lopen, is hij door de verslaving zwaar in de schulden geraakt, psychisch onberekenbaar en verward geworden. Hij verkocht het huis aan de bank, zodat hij verder kon drinken. Toen hij zijn huur niet meer betaalde, werd hij op straat gezet en daar stond hij, met een tasje voor de deur van Tom. Die kon en wilde hem niet in huis halen bij zijn vrouw en dochter. Ik vond het hartverscheurend toen ik het hoorde, zowel voor Tom als voor Peter, maar er zat voor Tom niets anders op dan zijn vader wegsturen. Zo gebeurde dat, wat ik lang geleden hoopte te voorkomen. Peter werd dakloos, tot een aardige buurvrouw tegen haar echtgenoot zei:
“Je kan die man toch niet in het portiek laten slapen.”
Ze gaven hem een zolderkamertje naast het huis waar ooit Rina woonde. Daar verpauperde hij jarenlang. Door suikerziekte kreeg hij een hypo en werd naar het ziekenhuis gebracht. Vervolgens kon hij in een verderop gelegen verzorgingshuis worden geplaatst, omdat hij op dat moment geen alcohol meer kon gaan halen, maar zijn verstand had er zwaar onder geleden.
Mark bezocht zijn vader al vele jaren niet meer. Door zijn bemoeienis met Peter en de schulden die hij had opgebouwd, dreigde hij en zijn vrouw zelf in de problemen te komen en Mark verbrak de relatie totaal. Hij heeft altijd een goede vader gemist.
Zou dit een laatste confrontatie met het verleden worden?
Ik ben thuis voor Mark er is.
We nemen de tijd om te praten en er komt een heel verleden naar boven. Hij vertelt me dingen die ik me slechts met moeite kan herinneren. Sommige zaken zijn bij hem veel duidelijker binnen gekomen en zijn daar levendig aanwezig gebleven . Gebeurtenissen die ik niet eens meer wist. Op een of andere manier waren ze uit mijn herinnering verdwenen en nu langzamerhand en al pratend komt het weer terug in mijn bewustzijn. Het is goed het samen uit te wisselen. Hij heeft een andere ervaring gehad dan ik.
Maar wat gaat er nu gebeuren?
Tom heeft Mark verteld dat hij eigenlijk, voor die ouwe, niet naar Nederland terug wil komen. Mark en Jose zullen hun best doen een en ander te organiseren.
Ze moeten alles in Arnhem regelen en ze komen de volgende dag weer bij ons langs vanuit het dorp waar ze nu wonen. Dat is wel heerlijk, dan zie ik ze weer. Ze gaan bij het verzorgingshuis langs en krijgen te horen hoe het is gegaan met Peter.
“Hij heeft het naar omstandigheden de laatste jaren in het huis goed gehad,” zegt de verzorgster die ze spreken, ook al zouden wij daar, volgens haar op een andere manier over hebben gedacht, zijn manier van leven was zoals het was. Hij stierf aan een  hartstilstand.
Ik moet denken aan het citaatje dat ik lang, lang geleden bewaarde. De bron weet ik niet meer, maar de inhoudelijkheid was niet mis te verstaan.
'Hij zou haar vermoorden had hij gezegd. Nu wandelt zij over de heide en hij ligt eronder.'
De kamer moet binnen de kortste keren ontruimd worden. Zo gaat dat tegenwoordig in verzorgingshuizen. Peter is al overgebracht naar het uitvaartcentrum.
In de portefeuille van Peter zit een foto van mij en Lisa van Anton,  met wie we meerdere keren op vakantie gingen. Waarschijnlijk de enige foto die ik, misschien per ongeluk, van mijzelf heb achtergelaten bij het ophalen van mijn spullen tijdens de echtscheiding. Hij ziet er versleten uit en zal lang in zijn portefeuille hebben gezeten. Ik heb gehoord dat hij die foto aan hun dochter Petra, die maatschappelijk werkster is, heeft laten zien. Hij herkende haar niet toen hij als cliënt bij haar binnenkwam en vertelde dat ik, op die foto, zijn ex was. Petra kreeg een schok toen ze ook haar moeder herkende en droeg hem over aan een collega.
Het is zo vreemd allemaal. Ik merk en ben blij dat ik geen haatgevoelens ervaar. Ik weet dat die gevoelens me zouden blokkeren en zelf zou ik daar de last van ondervinden. Ik heb eerder medelijden met deze man die zijn leven zo heeft geruïneerd. Dat hij geen mogelijkheden heeft weten te creëren met alles wat er verder nog op zijn pad kwam, om een goed leven op te bouwen. Het is in en in triest en toch ben ik blij dat ik ooit de stap heb genomen en hem heb verlaten.
Met de uitvaartverzorging regelt Mark dat hij kan overstaan tot Tom terug is van zijn vakantie.
De kinderen kunnen niet blijven eten nee, want hun twee jongens van negen en twaalf jaar komen uit school en er is geen oppas. Mijn moeder verwisselt de kinderen van Mark regelmatig met haar kleinkinderen als ze wegzakt in het verleden. Ze weet dan het onderscheid niet meer te plaatsen, maar herinnert zich wel dat ze Tom en Mark vroeger dagelijks zag en o zoveel van ze houdt. Ze liepen bij haar in en uit.
Peter zal in stilte gecremeerd worden. Er is niemand waar hij nog contact mee had. Hij kreeg geen bezoek volgens de verzorging. Ook niet van zijn zuster.
Ik besluit mee te gaan naar de uitvaart. Tim vraagt of hij voor mij mee zal gaan en vrij zal nemen, maar dat vind ik nergens voor nodig. Ik ga mee voor de kinderen en vind het een beetje overdreven als hij dan voor mij mee zou moeten gaan. De kinderen hebben alles keurig geregeld.  Ik rijd met Mark en Carla mee en Jeroen van twaalf, die zijn Opa nooit heeft leren kennen, mag ook mee. De jongste is thuis en gaat gewoon naar school.
We treffen Tom bij het uitvaartcentrum met Marja en hun dochter Agnes van twintig, die Peter als kind meemaakte, maar helaas herinnert ze zich alleen nog zijn perverse praatjes.
We worden in een gezellige kamer gelaten en krijgen wat te drinken. Na verloop van tijd wordt ons gevraagd of we Peter nog willen zien voor de kist wordt gesloten. Alleen Tom is daartoe bereid en ik besluit met hem mee te gaan. Samen kijken we naar het omhulsel van de man die ons leven mee heeft helpen vormen, doordat we met de omstandigheden om moesten leren gaan. Uiteindelijk konden we zelf de verantwoording voor ons leven nemen en hebben er iets goeds van kunnen maken.
Het is vreemd Peter op deze manier weer terug te zien. Ik merk dat ik geen enkele rancune voel. Ik heb een plek gevonden voor het verleden en ik heb zelfs ervaren dat het verleden om te buigen is door datgene wat je met de gevolgen doet. Alles waar ik verdriet over had, alle vragen, alle ervaringen van liefde, haat en verdriet, de gevoelens en emoties in mijzelf, heb ik leren zien en ermee gewerkt. Ik heb nieuwe oorzaken uitgezet om dingen aan mijn leven toe te voegen.  Ik ben niet meer bang mijzelf ter discussie te stellen. Ik weet dat ik iedere keer weer als een duikelaartje overeind kan komen. Het geeft zoveel meer vrijheid. Het is goed alles onder ogen te zien. Ook dat wat ik niet als plezierig ervaar.
De kist zal worden gesloten en dan gaan we naar een andere kamer waar we koffie limonade en gebak krijgen. Peter staat in de hoek van de gezellige uitvaartkamer. Het lijkt meer op een familiereünie dan op een crematie. Hij mag er nu bij aanwezig zijn alhoewel hij zich daar niet meer lijfelijk bewust van is. Alles wat ik kan doen, vanuit mijn boeddhistische filosofie zal ik zeker niet nalaten en hem een beter volgend leven toewensen. ‘Als de beoefeningen die ik voor hem doe hem niet helpen, dan helpen ze mij in ieder geval wel.’ Dat citaat las ik ooit. Het werd door de Dalai Lama uitgesproken in verband met de Chinese overheersing. Ik heb ervaren hoe waar die uitspraak kan zijn.

De kist moet uitgedragen worden en ons wordt vrijblijvend gevraagd of we daaraan mee willen helpen. Weer reageert niemand en als Tom toch naar voren stapt, laat ik hem niet alleen. Samen helpen we de kist uitdragen. Het laatste dat ik kan doen voor iemand waar ik ooit mijn leven mee deelde.


Als de hemel valt zijn alle mussen dood?




Hoofdstuk 14

Ik vlucht in slapen zoals ik dat altijd deed en hoop dan weer helder wakker te worden. Maar ik word niet helder wakker. Dit heb ik niet meer zelf in de hand. Acht jaar geleden koos ik mijn eigen weg en kon ik vechten. Hier valt niets te vechten. Ze willen me niet. Een ding weet ik zeker. Ik heb een weekje rust nodig en daarna kan ik de draad misschien weer oppakken. Met de directeur gaan praten of zoiets. Maar op dit moment ben ik nergens toe in staat. Ik slaap en blijf slapen. De huisarts heb ik verteld dat ik geen antidepressiva wil. Ik kom er wel weer uit. Iedereen moet me maar even met rust laten.
Wat ben ik blij dat Tim in mijn leven is gekomen. Hij is zo begrijpend en lief. We praten veel of moet ik zeggen hij luistert geduldig?
Na een week voel ik me nog steeds niet in staat te gaan werken. Ik ben een keer de stad ingegaan en heb een mooie leren tas gekocht, iets groter dan een A4 formaat. Daar kan ik de papieren die ik naar huis meeneem beter in kwijt als ik weer aan het werk ga.
Na twee weken belt de directeur me op en vraagt of hij een keer langs kan komen. Zelf heb ik alweer wat ideeën en verwachtingen opgebouwd over mijn terugkeer. Er moet op een of andere manier bemiddeld worden tussen mij en de meisjes over deze situatie, dat lijkt me vrij logisch. Ik heb altijd gedacht dat ze me graag mochten. Op die manier ging ik ook met hen om.  Als ik zou moeten veranderen zoals zij zeggen, wie ben ik dan nog? Ik ben toch die ik ben. Ik kan toch niet mijn hele identiteit opgeven. Wie ben ik nog als ik anders moet worden? Ik weet wel dat ik af en toe heel direct en fel kan reageren en chaotisch ben maar ik zie dat als spontaniteit. Zo ben ik nou eenmaal. De weerstand die ik voel tegen verandering van mijn handelswijze en mijn persoonlijkheid is groot en lijkt onoverkomelijk.
Het kan toch niet zo zijn dat ze gezamenlijk de kont tegen de krib gooien en dat er verder geen beweging in zou zitten. Kelderman staat toch ook achter de plannen. Ik mag hopen dat er een goede oplossing gevonden zal worden. Daar geloof ik heilig in.
In het gesprek dat volgt vertel ik wat ik op mijn hart heb en dat ik denk dat we er wel uit zullen komen. Misschien met behulp van een tijdelijke interim manager? Als er een interim manager komt ben ik ervan overtuigd dat de meisjes bij moeten draaien in verband met de reorganisatie waar de directeur toch ook achter staat.

Dan komt de grootste klap. Kelderman vertelt me na drie weken in een volgend gesprek onomwonden, dat ik niet meer terug kan komen. Hij gaat geen zes meisjes ontslaan om mij te kunnen behouden want de relatie tussen mij en de meisjes is stukgelopen.
Hij stelt me een outplacement voor. Avondzon zal ervoor zorgen dat ik ergens anders een baan kan krijgen, omdat de werkrelatie binnen Avondzon verstoord is. Hij dringt er nadrukkelijk op aan dat ik daar gebruik van moet maken. Procederen heeft geen zin, want dat zal ik toch verliezen zegt hij. Het dringt nauwelijks tot me door. Ik voel me nergens meer toe in staat.
Ik ben radeloos en reddeloos verloren. Het hele leven dat ik heb opgebouwd wordt onder me vandaan geslagen. Ik ben zo trots op wat ik heb bereikt. Ik verdien zelfs meer dan wat ik ooit in mijn ‘vorig leven’ met een heel gezin te besteden had. Mijn enige recht leek niet langer het aanrecht te zijn. Ik heb mijn verleden ingeruild voor een nieuw leven dat opgebouwd is uit dat wat ik bereikte. Mijn nieuwe identiteit is hoofd activiteitenbegeleiding. Alles wat ik ben wordt me afgenomen. Ik hoef er niet eens meer over na te denken of ik wil veranderen. De vaste grond onder mijn voeten is drijfzand. Er is geen enkele zekerheid. In de kast staat een prachtige leren tas te wachten met niets. Hoe kan ik leven  met een lege tas? Mijn leven zit vol met niets. Geen enkele inhoud. Ik voel me als die tas die volkomen nutteloos is geworden. Tevergeefs al die moeite van jaren. Als een grijs muisje ineengedoken voel ik me aangevallen door de boze wereld. Ik leef maar ben overal bang voor.

Regelmatig moet ik naar de controlerend geneesheer. Op aanraden van de arts ga ik naar een maatschappelijk bureau en voer gesprekken met een jonge stagiaire maar ik weet niet wat ik daar nou van moet verwachten. Het doet me niets. Ik tob gewoon verder. Mijn buik en darmen reageren extreem op alle stress en ik durf de deur bijna niet uit voor een boodschap. Ik ben als de dood zo bang dat ik iemand van het werk of een vrijwilliger zal tegenkomen. Wat moet ik zeggen? Ik schaam me en durf niemand onder ogen te komen.
Na zes weken vertelt de controlerend arts me koel en klaar dat ik maandag wel weer aan het werk kan gaan. Als door de bliksem getroffen kijk ik hem aan. Zoekend naar woorden probeer ik stamelend te vertellen dat het onmogelijk is, dat ik dat niet kan. Alle consequenties die daaraan gekoppeld zijn, lijken onoverkomelijk. Het huilen staat me nader dan het lachen maar hij is onvermurwbaar. Vijf minuten later sta ik verdwaasd en overstuur op straat.
Thuisgekomen luistert Tim naar mijn verhaal en kom ik weer een beetje tot rust. Nu Mark niet meer thuis woont komt hij iedere avond eten. Na het eten gaan we naar zijn huis en slapen we bij hem. In de vroege morgen als hij naar zijn werk gaat, vertrek ik naar mijn huis. Samen hebben we het ondanks al mijn problemen goed. Hij is een grote steun en een rustpunt in mijn leven geworden. Ik zou niet weten wat ik zonder hem moest beginnen. Hij is zo warm, vrolijk en liefdevol. Nooit klop ik tevergeefs bij hem aan. Altijd is er troost en een schouder. Natuurlijk moet ik ooit weer aan de gang, maar hoe pak ik dat aan? Waar moet ik beginnen?
Maandagochtend bel ik met knikkende knieën Avondzon en meld ik me ziek. Een andere oplossing heb ik niet kunnen vinden. Het is me onmogelijk de strijd aan te gaan. Ik zou niet weten hoe ik het aan moet pakken. Dit wordt slepend.
Ik zoek hulp bij de vakbond. Rijd daarvoor angstig naar Apeldoorn, maar ook daar hebben ze niet meer dan wat raadgevingen waar ik niet veel mee kan, omdat ik me niet in staat voel ze op te volgen en zelfs niet capabel ben om wat dan ook aan te pakken.
Toch voel ik steeds meer dat ik zo niet rond kan blijven lopen. Het is een groot dilemma. Iedere keer moet ik weer komen voor controle. Iedere keer word ik geconfronteerd met mijn eigen onmacht en moet ik hard maken hoe psychisch uitgeput ik ben. De angst dat niet te kunnen verwoorden en weer in de valkuil te lopen waarin de arts me de tijd niet meer geeft om alles in mijn psyche op orde te krijgen, laat mijn denkwereld in een kringetje ronddraaien en confronteert me steeds weer met de ellende waar ik niet uitkom. Het houdt me er zelfs in gevangen. De angst voor het idee dat men zou denken dat  ik niet zou willen werken. Steeds vertellen dat het geen ‘niet willen’ is maar ‘niet kunnen’. Constant moet ik alle argumenten daarvoor aanvoeren en hard maken hoe ziek ik ben. Het houdt me vast in een vicieuze cirkel. Het lijkt een gebed zonder einde. Ik voel me helemaal niets meer waard en kan alleen nog maar denken aan mijn hopeloze toestand.
Ik zie mensen op straat lopen, ze lijken zo zeker van zichzelf. Iedereen is zo zelfbewust en schijnt te weten wat er gedaan moet worden en ik zit in mijn autootje en zie het om me heen gebeuren. Ik durf nauwelijks uit mijn auto te stappen. Zou ik me anders gaan voelen als ik weer een baan had? Zou ik dan weer iemand zijn? Weer meedraaien in de maatschappij? Maar ik durf niets aan te pakken.
Ik lees een advertentie in de krant over een platform. Vrouwen in de WAO. Is dat waar ik onherroepelijk naartoe getrokken word?  Daar kan ik voorlichting krijgen. Iedere stap die ik wil nemen geeft me buikpijn, maar ik zet toch door. Misschien kan ik daar iets opsteken, want na twee jaar ziektewet kan het ontslag worden aangevraagd en dan gaat het balletje van de WAO rollen. De tijd verloopt langzaam maar zeker. Wat me dan allemaal weer boven het hoofd hangt?
Met een groepje van ongeveer tien vrouwen en een voorlichtster komen we bij elkaar. Ik ben dus niet de enige. De problemen bij de anderen zijn even groot. De voorlichting is een goede zaak. Ik krijg veel informatie en we ondersteunen elkaar. Als we voor medische controles moeten kan er iemand met ons meegaan. Er wordt ons aangeraden niet alleen te gaan omdat je in de zenuwen misschien niet alles juist hoort of interpreteert. Er wordt ook wat van ons gevraagd.
“Wie wil de affiches in de stad rondbrengen?”
Ze moeten op verschillende adressen worden opgehangen.
“Wie wil dat doen?”
Iedereen houdt de mond dicht en daar zit ik dan met mijn goede gedrag. Dat durf ik helemaal niet. Ik zie daar vreselijk tegenop, waarschijnlijk net als de anderen, nog steeds is er niemand die het op zich neemt. Ik voel me verplicht het te doen als niemand het doet. Ik vind dat ik me er niet aan mag onttrekken. Ik durf niet langer te zwijgen. Ik moet me toch een beetje inzetten. Zo hoort het toch. Ik kan toch niet overal voor weg blijven lopen. Wat zullen ze wel van me denken als ik ook mijn mond houd?
“Ik zal het wel doen”, zeg ik schoorvoetend. De woorden vallen als een blok op mijn maag.
De volgende dag stap ik in mijn autootje en rijd naar de stad. Helemaal geobsedeerd zit ik achter het stuur. Onder in de kelder van de parkeergarage stap ik uit. Bij het eerste openbare gebouw waar ik langs moet, kan ik gelukkig vragen of ik naar het toilet mag. Terwijl ik mijn rondgang verder langs de verschillende adressen maak gaat het heel langzamerhand iets beter met mijn zenuwen. Als ik eindelijk klaar ben haal ik opgelucht adem. Ik hoop dit niet nog eens te moeten doen.
Achter het loketje voor het betalen van het parkeergeld zit de parkeerwachter en als ik in mijn zak naar de sleutel van de auto zoek slaat me de schrik om het hart. Weg… Mijn autosleutel, weg…
Ik kijk de man geschrokken aan en vertel hem verbijsterd dat mijn autosleutel verdwenen is. Niet alleen mijn autosleutel realiseer ik me, maar de hele sleutelbos waar ze aanhangen.
“Wat voor auto”, vraagt hij.
“Een Suzuki”, antwoord ik.
Hij beweegt zich heel langzaam als in een vertraagde filmopname van het loket af en draait zich evenzo weer naar mij toe, heft zijn arm in de hoogte en aan zijn vingers bungelen mijn sleutels.
“Zijn het deze?”
Ik ben sprakeloos en kijk hem met grote ogen aan. Hij vertelt me dat ik de deur van de auto open liet en met de motor nog draaiend ben weggelopen. Iemand heeft de motor gestopt mijn deur op slot gedaan en de sleutels bij hem afgegeven.
Ben ik zover heen?

Schilderen, ik kan schilderen. Ik zou weer naar schilderles kunnen gaan. Daar ben ik mee gestopt toen ik meer ging werken, ik had er te weinig tijd voor. Zal ik nu weer beginnen en tussen al die mensen gaan werken?  Nee, dat durf ik niet. Ik ben als de dood zo bang dat ik niets kan presteren. Als iedereen in de groep op mijn vingers kijkt lukt het zeker niet. Ik heb faalangst gekregen. Ik ga thuis wel aan de gang. Dat is beter. Thuis kan me niets gebeuren.
Zou ik met dat schilderen niet iets meer kunnen doen? Misschien niet erg realistisch om zo te denken, maar ik moet toch iets. Ik moet van alles van mijzelf om weer iemand te kunnen worden. In gesprekken met Rina vertelt ze me  dat ik al iemand ben en niet hoef te presteren. Tim maakt zich ook niet zo druk en verzekert me dat ik niet iets anders of beter hoef te zijn dan ik ben, maar ik voel me niet goed. Er ontbreekt iets aan me. Ik kan nergens aan beantwoorden als er iets van me wordt gevraagd. Zij hebben werk en weten wat ze kunnen. Ik schilder thuis en durf niet eens in een groep te werken.

Ik weet dat er in de Bijenkorf vaak mooie exposities zijn. Als ik nou eens ga vragen of ik mijn werk daar mag hangen. Zou ik dat durven? Ik kan het toch proberen. Telefoneren is niet zo beangstigend.
Ik krijg het telefoonnummer van de vrouw die de exposities daar regelt. Met het zweet in de handen bel ik haar op en vraag haar heel voorzichtig of ik in aanmerking kan komen voor een expositie en ik zeg er meteen bij dat ik niet weet of ik goed genoeg ben. Zo geef ik mezelf veiligheid. Ze wil zowaar wel een afspraak met me maken om te komen kijken. Ik schrik ervan, daar had ik eigenlijk niet op gerekend. We spreken een dag en tijd af.
Ik zoek al mijn werkstukken uit en als ik al niet twijfelde dan doe ik het nu wel. Verschrikkelijk, wat heb ik me in mijn hoofd gehaald? Het is zeker niet goed genoeg. Het haalt niet bij wat ik daar allemaal heb gezien. Het zijn maar simpele aquarellen. Eigenlijk zou ik wel graag op een andere manier willen schilderen, meer vanuit mijn gevoel. Daar heb ik wel ideeën over, maar ben er nooit aan begonnen. Had daar ook de gelegenheid en de tijd niet voor. En nu komt ze mijn werk beoordelen. Ik had er gewoon niet aan moeten beginnen.
Precies op tijd staat ze voor mijn deur en als ze haar jas uit heeft gedaan, vraag ik of ze een kopje koffie wil.
“Laten we eerst maar even kijken”, zegt ze en ik neem haar mee naar de kamer om haar mijn werk te laten zien. Ze bekijkt alles zonder een woord te zeggen en ik word steeds nerveuzer. Ik begrijp het wel. Niet goed genoeg natuurlijk. Als ze alles gezien heeft krijg ik te horen wat ik verwacht.
Ik knik instemmend en weet het wel.
“Wil je dan nu een kopje koffie”, vraag ik opgelucht.
Gelukkig dat wil ze wel. Nu de spanning is verdwenen kunnen we gewoon praten en er ontspint zich een heel gezellige conversatie. Ik vertel haar van mijn eigen twijfels en in het kort over de problemen op het werk, dat ik graag abstracter en vanuit mijn gevoel wil leren schilderen.
Mira vertelt dat ze kunsthistorica is en er weleens over na heeft gedacht mensen te begeleiden of les te geven. Is dat een gouden idee? Zou ze iets met mij willen doen? Gelukkig heb ik mijn spontaniteit nog niet verloren en hap onmiddellijk op haar uitlatingen met voorstellen. Het zou voor  mij een ideale situatie zijn. Voor ons beiden is het uitproberen.
We komen overeen dat ze eenmaal in de twee weken een middag komt en aanwijzingen gaat geven inspelend op het werk dat ik maak. Ik vertel haar dat het voor mij een prachtig scenario is, omdat ik mijn zelfvertrouwen volkomen kwijt ben geraakt door alle toestanden. Ze heeft alle begrip voor de situatie. Mijn onzekerheid spreekt haar juist aan, vertelt ze me veel later. Over het algemeen komt ze kunstenaars tegen die erg overtuigd zijn van hun kunnen en haar afwijzing niet in dank aannemen. We maken een eerste afspraak. Ik ben in de wolken.
Hangt de hele wereld van toevalligheden aan elkaar? Bepalen mijn eigen handelingen het verloop van mijn leven of zijn er nog meer mogelijkheden die bepalen hoe mijn leven zich verder ontwikkelen zal? Ik weet het niet, maar plotseling sta ik oog in oog met Meta. Ik heb haar al een paar jaar niet meer gezien. We zaten samen op de MBO arbeidstherapie. Ik voelde me aangetrokken tot haar uitstraling en heldere kijk op de omstandigheden en de wereld. Ze is volkomen anders ingesteld dan ik. Heeft een nuchter inzicht en laat de dingen gebeuren zoals ze komen. Mijn streefzucht is haar volkomen onbekend. Ze is wie ze is en hoeft niets te bewijzen. Op wandelingetjes in de pauze praatte ik graag met haar en het klikte steeds wonderbaarlijk. Ze werkt op de stadsboerderij en staat haar mannetje. Op de woonboot waar ze met haar vriend woont verbouwen ze regelmatig allerlei zaken aan het hele schip dat langzamerhand uitgroeit tot een riant onderkomen. De opleiding deed ze gewoon omdat ze het leuk vond. Een heel ander uitgangspunt dan waarom ik met de opleiding bezig was. Ik moest wat worden. Iets dat ik niet was en daarbij wilde ik in mijn eigen levensonderhoud voorzien. En nu, wie ben ik nu? Ik wou dat ik was als Meta. Zij is iemand, maar hoeft niet iets te zijn. Maar hoe zit dat dan? Iedereen lijkt me iemand te zijn, maar ik, ik ben afgegaan als een gieter.
Meta is afgestapt. In een open houten bak die achter de fiets hangt, zit haar grote zwarte hond, die zo oud is dat hij niet meer mee kan rennen, dus heeft ze hem op de wagen gezet. Hij zit rustig om zich heen te kijken terwijl wij de kennismaking hernieuwen, midden op het drukke Velperplein. Ik vertel haar over de afgang op mijn werk en de plannen met Mira. Ik wil een grote ezel en acrylverf gaan kopen om te schilderen, want dat werkt beter voor dat wat ik nu wil gaan doen. Dat prikkelt Meta’s enthousiasme. Ik wist niet eens dat ze ook schilderde in haar vrije tijd. In de opleiding hebben we daar nooit samen over gepraat. Zij zou het ook leuk vinden mee te doen. Ik voel me ondersteund door haar vrolijkheid en ben onmiddellijk bereid het met Mira te bespreken. “Hartstikke leuk, dan gaan we dat samen doen”, verzeker ik haar. Dat lijkt me ook voor Mira meer lucratief.”
Ik beloof haar te bellen en vervolgens de komende week naar Meta op de boot te komen. We maken meteen een afspraak. Dat moet wel, want ze heeft geen telefoon. Dan kan ik meteen zien waar ze mee bezig is.
Het wordt een bijzondere samenwerking. Om de andere week komen Mira en Meta naar mij toe. Meta op haar fiets met de papierrollen in de tassen en als het doeken zijn komt ze met haar oude Volvo Amazone. We bespreken de werkstukken en er valt heel wat te leren. We ontwikkelen langzamerhand onze eigen technieken, vormgeving  en inhoudelijkheid onder de bezielende leiding van Mira. Ze leert ons wat wel en niet kan. Waar we naar perfectie in de vorm van detaillering moeten kijken en waar mooie stukken niet verder uitgewerkt hoeven te worden. Hoe het komt dat die ene kwaststreek wel in het geheel past en de ander niet. Regelmatig  worden dingen door haar afgekeurd en moet er van alles weg of overgeschilderd worden.
“Maar als dat weggeschilderd moet worden, wat blijft er dan nog over van mijn verhaal?’’  vraag ik Mira. 
“Ja wat wil je, schilderen of een verhaal vertellen?” vraagt ze me.
Het kost me erg veel moeite dingen die ik in mijn hoofd heb zomaar weg te schilderen. Alsof ik iedere keer weer mezelf onderuit moet halen. Het valt niet mee om ideeën die ik heb zo maar weer los te laten. Daar zit ik erg aan gebakken. Dat uit ieder verhaal ook een nieuw verhaal kan ontstaan als ik het aandurf los te laten, is een heel leerproces waar ik me de volle honderd procent op stort.
Ik leer dat het schilderen kwaliteit nodig heeft en als dat er is, komt mijn verhaal bijna als vanzelf  tevoorschijn. Het groeit uit de inzet die ik eraan geef, de vormgeving doet de rest.
Zo ontwikkelen Meta  en ik beiden een eigen stijl die heel verschillend is, ingevuld door wat en wie we zelf zijn.
Na twee jaar vindt Mira dat we met ons werk naar buiten kunnen komen. In het voorjaar van 1993 bereiden we alles voor. Tim bevestigt een railsysteem aan de muur om de schilderijen aan op te hangen. We maken onze eigen uitnodigingskaartjes voor vrienden, bekenden en familie. We pakken op vrijdag de hele huiskamer en grote slaapkamer uit, zetten met behulp van Tim en Frans alle meubels in de kleine kamertjes. Zo ontstaan er mooie lege ruimten. Mijn vader heeft een houten bak gemaakt om de werkstukken die niet opgehangen worden in te zetten en voor de boekenkasten hangen we witte lakens om meer rust te creëren. In een ruimtelijk wit appartement houden we open huis. Wat een plezier beleef ik eraan. De hele zaterdag en zondag druppelt iedereen binnen. Heel gezellig en het beantwoordt helemaal aan mijn verwachtingen. We verkopen zelfs een paar schilderijen, onder andere aan mijn ouders die het beslist willen betalen. 
Op de zondagmiddag als Mira langskomt nemen we feestelijk afscheid van haar. We lezen een proclamatie voor en geven haar een bloemetje. Mira is een andere weg ingeslagen. Ze gaat zich op antiek richten.
Meta en ik schilderen lustig verder.
Maar wat nu? Inmiddels ben ik in de WAO beland.  Regelmatig moet ik voor controle naar een arts. De ziektewet is overgegaan in de WAO en ik heb ontslag gekregen. Op avondzon ben ik nooit meer teruggeweest, dat is te pijnlijk.
Iedere keer opnieuw word ik met mijn psychische beperkingen en angsten geconfronteerd als er weer een brief in de bus valt voor controle. Ik zou meer ruimte willen hebben, meer de tijd om niet meer overal angst voor te hebben, niet meer na te hoeven denken over wat ik wel en niet durf of kan, maar die ruimte is er nog steeds niet. De angst is groot dat iedere poging om officieel iets te gaan doen, gebruikt kan worden om me weer in het straatje van werkzaamheden te drijven, verplichtingen en verantwoordelijkheden die ik niet aan kan en durf.
Mijn dagen hebben zich langzamerhand gevuld met allerlei huiselijke en sociale bezigheden die als vanzelf op mijn pad komen. Mijn ouders en tante worden ouder en meer afhankelijk. Regelmatig verleen ik hand en spandiensten en neem hen mee voor de wekelijkse boodschappen. Als me iets  extra's gevraagd wordt, heb ik soms het gevoel dat zelfs dat boven mijn hoofd groeit en kan ik wel gillen:  Jullie denken maar dat ik alles kan, maar dat is niet zo.
In de stad is een klein winkeltje met kunst geopend. Er staat een jonge vrouw achter de toonbank en nadat ik even rond heb gekeken durf ik haar te vertellen dat ik ook schilder. Ik heb een mooi presentatie album met foto’s die Tim maakte,. We hebben de schilderijen keurig daarvoor opgesteld in het daglicht met witte lakens voor de reflectie van het licht, maar ik heb die map nog niet mee durven nemen. Clarien nodigt me uit ermee langs te komen.

Een paar dagen later sta ik weer in het winkeltje met de klapper in mijn enveloppe tas. Clarien maakt in de kelder een heerlijk kopje cappuccino en bekijkt mijn album. Ze wil het wel  proberen en we spreken af dat ik wat bij haar neer kan hangen. Het wordt een plezierige samenwerking en regelmatig verkoopt ze een schilderij in haar winkeltje. Helaas heeft Galerie Clarien niet voldoende bestaansrecht en na verloop van tijd besluit ze te stoppen. Dat neemt niet weg dat ik een volgend stapje heb gezet op de weg naar zelfrespect.

Zou ik het durven wagen, mijn presentatiemap meenemen en een galerie binnenstappen? Zou mijn werk goed genoeg zijn? Nee heb ik, ja kan ik krijgen. Dagenlang ben ik ermee bezig en op een goed moment besluit ik een bekende exposite ruimte in te wandelen met de foto’s van mijn schilderijen onder de arm.
Ik heb mijn album in de auto gelegd wanneer Tim en ik op een zaterdag in een naburig dorp gaan winkelen. Als mijn moed het toelaat zal ik op de terugweg door hem worden afgezet bij de galerie in de stad. Ik kan tot op het laatste moment nog beslissen het niet te doen. Wat zou het een enorme bevestiging zijn als ik daar binnen kon komen. Ze hebben bij Vlasblom altijd zulk prachtig werk hangen. Het scheelt dat ik niet zo lang van te voren de zenuwen hoef te hebben. Ik beslis gewoon op het laatste moment en sta dan al voor de deur.
Het is rustig in de galerie en ik kijk eerst eens rond naar de mooie schilderijen. Dan volgt er een praatje met de galeriehouder en eindelijk durf ik te melden waarvoor ik kom.
Hij pakt mijn album aan en bladert erin. Ik wacht vol spanning.
“Een ogenblikje”, zegt hij en loopt met de map onder de arm van zijn plek weg naar achteren. Een tijdje later komt hij terug met zijn vrouw. Samen kijken ze naar mijn werkstukken en dan komt het verlossende woord.
Ze willen wel een keer langs komen voor een atelier bezoek. Ik ben de koning te rijk. De erkenning is op dat moment meer dan genoeg voor mij. Er volgt een expositie samen met Meta en daarna gaat het allemaal vanzelf. We exposeren verschillende jaren bij Vlasblom en op verschillende andere plekken in de omgeving en op kunstroutes. Samen nemen we nog eens lessen bij een Arnhemse kunstenaar en exposeren in zijn galerie. We beleven er enkele jaren veel plezier aan.



blz 180

Hoordstuk 13

1990

Ik heb een afspraak met de directeur en loop met mijn agenda en wat papieren onder de arm de vijf trappen af van De Korf naar de begane grond. Mijn hoofd zit vol reorganisatieplannen.
In de hal op de tweede verdieping staat een vrouw die me aanspreekt.
“Wat moet ik doen, waar moet ik heen ik weet niet wat….?” Vraagt ze vertwijfeld.
“Het is bijna etenstijd, u krijgt zodadelijk het eten op uw kamer.” Met die woorden probeer ik haar op weg te helpen en benadruk nog eens: “Het eten komt zo op uw kamer, loop de gang maar in en ga maar terug naar uw kamer dan wordt het vanzelf bij u gebracht.” 
De vrouw blijft verloren en vol ongeloof in de grote hal staan.  Ik loop gehaast verder. Ik ben al laat voor de wekelijkse afspraak met Kelderman. Er zal zo wel iemand van de verzorging langskomen en haar meenemen.
Als ik verder de trap afloop en op de benedenverdieping ben aangekomen, met mijn gedachten nog bij de verwarde vrouw weet ik het zeker. Dit doe ik nooit meer op deze manier. Stel je voor dat het mijn moeder was die daar zo verward stond te kijken, wat zou ik dan hebben gedaan? Dan had ik haar beslist naar haar kamer teruggebracht.

Ik heb het in korte tijd ver geschopt, daar ben ik trots op. In de jaren na de Mavo heb ik het diploma arbeidstherapie behaald, mijn werk op Avondzon is successievelijk uitgebreid van acht- naar zestien- en later naar twintig uur.  Toen in 1988 de leidinggevende vertrok die verantwoordelijk was voor het opzetten van een volwaardige activiteitenbegeleiding, werd ik hoofd van de afdeling. Er werken zes meisjes, parttime en ik heb een full time assistente. Daarbij kreeg ik de coördinatie over  zestig vrijwilligers. Ik hoef nu geen spelletjes meer te doen en kopjes koffie te schenken. Ik organiseer en communiceer, heb leuke contacten met bewoners, vrijwilligers en collega’s, regel met Joke, mijn rechterhand de grote activiteiten zoals diavoorstellingen, koren, bingo’s, de jaarlijkse bazaar, themaweken en busreisjes. Er zijn op alle afdelingen koffiekamers ingericht met mogelijkheden om te handwerken en daar worden ook kleinere groepsactiviteiten georganiseerd. De vrijwilligers assisteren met koffie en thee schenken en de andere voorkomende taken.
Ik voel me als een vis in het water. Het is een drukke baan. De laatste maanden regel  ik ook de intake van nieuwe bewoners, want het hoofd van de verzorging is uitgevallen en het is nog niet duidelijk of ze dat werk erbij kan blijven doen.
Ik ben nooit goed geweest in structuur aanbrengen en daar blijft het regelmatig op hangen. Over mijn bureau slingeren ettelijke briefjes met aantekeningen, die ik weggooi als alles geregeld is. Af en toe komt de directeur langs op mijn kantoor en poneert langs zijn neus weg een of ander voorstel waar ik niet altijd even blij mee ben.
Er worden nieuwe salarisschalen gemaakt voor het personeel. Het ziet er niet gunstig uit en ik zet mijn beste beentje voor om vooral de positie van de activiteitenbegeleidsters te versterken, die gedegenereerd dreigen te worden tot koffiejuf. De nieuwe voorstellen die ik heb over de afdeling kunnen dat gevaar hopelijk afwenden.
Ik vind het moeilijk een weg te vinden in mijn manier van optreden. Nu ik als hoofd functioneer is de amicale relatie die ik met de meisjes als collega had veranderd. Ik heb geen enkele ervaring in het leiding geven en ben aan een cursus management begonnen. Eigenlijk is me dat net even iets teveel, maar ik ben een strebertje en wil alles graag goed doen.

Nu wil ik een idee lanceren dat prachtig past in alle reorganisatieplannen die  Avondzon heeft. Ik wil de directeur andere mogelijkheden voorleggen voor een betere en constructievere werkwijze voor de afdeling.
Als ik aanklop zit Kelderman al op me te wachten. Hij is een vriendelijke man en iets jonger dan ik. We spreken de normale gang van zaken door en dan vertel ik hem over mijn ideeën.
Iedere morgen komen de meisjes en de vrijwilligsters in De Korf samen voor ze om tien uur naar de koffiekamers gaan voor de activiteiten. Die gezamenlijke koffietijd is heel gezellig en er wordt van alles gecommuniceerd, maar ik denk dat het beter zal functioneren als ieder meisje verantwoordelijk wordt over twee eigen afdelingen met twee koffiekamers dan kunnen ze daar de betreffende vrijwilligers begeleiden. Ze zijn dan een direct aanspreekpunt. Een werkbespreking kan één maal per week plaats vinden en een bespreking samen met alle vrijwilligers één maal in de maand. Alle verantwoordelijkheden worden dan beter verdeeld en mijn rol kan meer overkoepelend worden en overzichtelijker dan het nu is. Daardoor kom ik iets ruimer in mijn  tijd te zitten en zou ik de intake van nieuwe bewoners  beter op orde kunnen krijgen.
Kelderman is enthousiast en staat er helemaal achter. Hij vraagt me hoeveel tijd ik nodig heb dit te realiseren en we stellen een streefdatum.
“September?”
“ Moet kunnen”, antwoord ik en ben tevreden.

Ik kan wel even doorrijden naar Tim, bedenk ik als ik uit mijn werk naar huis rijd. Via de snelweg, die inmiddels achter mijn appartement is aangelegd ben ik zo drie kilometer verder in de volgende wijk, dan kan ik een kijkje bij hem nemen. Hij heeft al zijn vakantiedagen laten staan voor het opknappen van de eengezinswoning die hij heeft gekocht. Waarschijnlijk is hij daar nog aan het werk. Ik vind het wel een beetje griezelig om zo onaangekondigd te verschijnen. Twee weken geleden maakten we een afspraak en kwam hij me ophalen om zijn nieuwe woning te bezichtigen.
We kennen elkaar al een tijdje van de fotoclub. Ik wil leren fotograferen met een spiegelreflexcamera en tijdens de wekelijkse bijeenkomsten krijg ik veel goede aanwijzingen. Tim fotografeert al vijftien jaar en heeft  ervaring.
Ik zet mijn auto voor de deur en bel aan. Rinkelend galmt het door het lege huis en ik hoor zijn voetstappen hol klinken als hij de trap afkomt. 
De deur gaat open en blij verrast kijkt hij me aan. Dat valt mee, ik was erop voorbereid dat ik niet welkom zou zijn.
“Ik dacht, ik zal even kijken hoe het gaat. Kom ik gelegen?”
“Ja hoor, kom binnen.”
Hij wandelt voor me uit het lege huis binnen en laat me zien dat er na mijn vorige bezoekje al weer een en ander gebeurd is, maar er moet nog veel meer gedaan worden. We wandelen de trap op naar de bovenverdieping. Hij vertelt dat zijn broer hem komt helpen met het betegelen van de badkamer. Alle oude tegels zijn eraf gehakt en liggen op de vloer, klaar om afgevoerd te worden.  Aankomend  weekend zullen zijn zus en haar vriend de kamers behangen. Op de vloer van de benedenverdieping liggen plavuizen, dus daar hoeft verder niets aan gedaan te worden. Hij is bezig met het schilderen van de radiatoren en was net van plan ermee te stoppen om bij zijn ouders te gaan eten.
“Als je wilt dan kan ik je zondag ook wel komen helpen.” stel ik voor, “Ik weet niet of ik wat doen kan?”
“Als je dat zou willen, dat zou heel fijn zijn. Er moet nog zoveel gebeuren.”
We nemen afscheid en ik rijd naar huis om eten te koken voor Mark en mijzelf.
Na twee jaar waren de dreigementen langzamerhand verminderd en uiteindelijk na drie jaar verdwenen. Het leek erop dat Peter een vaste relatie had gevonden. Ik hoorde af en toe nog wel vreemde dingen, vooral in zijn relatie met de kinderen, maar ik durfde de wat veiligere bovenverdieping wel te verwisselen voor de vrijgekomen benedenwoning.
Door het schuine talud is de achterkant van het appartement op de begane grond gesitueerd en de voorkant ligt op de eerste verdieping boven de garages. Vanuit de huiskamer kan ik de tuin in en door het hekje naar buiten wandelen. Dat geeft een prettig gevoel van vrijheid. Het is heerlijk in mijn wilde tuintje met veel bloemen rond te lopen en erin te werken. Er valt altijd wel onkruid te plukken. Verder laat ik alles zoveel mogelijk zijn gang gaan. Voor het kamerraam, onder het balkon van de bovenburen staat een houten tuinset met een bank waarop ik heerlijk in de zon kan zitten.
Achter de tuin is een brede grasstrook tot aan de met groen begroeide geluidswal van de nieuwe snelweg. De hoge peppels ervoor zijn blijven staan toen de weg werd aangelegd  Gelukkig heb ik geen geluidsoverlast, dat valt reuze mee en ik heb het goed naar mijn zin. Wat had ik graag zo’n woning gehad toen de kinderen klein waren. Nu geniet ik er met volle teugen van.

De verhuizing was een hele klus. Nadat mijn vader weer enorm hielp met witten en schilderen, staken de jongens flink de handen uit de mouwen voor de verhuizing. Het was een heel karwei alle meubels en dozen een voor een naar beneden te dragen.
Toen Tom uit militaire dienst kwam ging onze relatie niet meer van een leien dakje. Als hij in het weekend ging stappen en aangeschoten thuiskwam kon ik die confrontaties niet aan, na alles wat er gebeurd was met Peter. Ik probeerde me tegen mijn gevoelens te verzetten en er geen herinneringen op te plakken, maar dat werkte niet. Integendeel, door me ertegen te keren, leek de irritatie zelfs groter te worden. Emoties komen en gaan zonder dat ik er grip op heb. We bespraken het en Tom had daar begrip voor maar zijn gedrag veranderde niet. Hij kon zijn eigen leven niet aan mij aanpassen. Daarom stelde ik hem voor een kamer te zoeken, zodat hij zijn eigen leven vrij en op zijn eigen manier kon inrichten. Ik verwachtte dat hij op zoek zou gaan naar woonruimte en ik hem behulpzaam zou kunnen zijn met zijn stappen naar zelfstandigheid.
Die verwachtingen werden de bodem ingeslagen. Hij besloot bij zijn vader te gaan wonen op de bovenverdieping waar hij vroeger zijn slaapkamer had. Daar was ik totaal niet op voorbereid. Het voelde alsof ik hem uit huis had gezet en in de armen van zijn vader dreef. Toen hij me zijn beslissing meedeelde, kwam spontaan het gevoel van misselijkheid en buikpijn weer naar boven. Ik voel me geen goede moeder en dat speelt me danig parten. Soms denk ik, had ik maar nooit gezegd dat hij zelfstandig moest worden. Maar het leven gaat door en het valt me niet mee de kinderen te laten gaan op de manier zoals ze het zelf willen.
  Ik kan hem daar niet zomaar vrij bezoeken met het risico Peter tegen het lijf te lopen in zijn eigen huis. Nog steeds ontwijk ik hem op alle mogelijke manieren. Zijn agressie mag nu verdwenen lijken te zijn, ik neem aan dat hij nog lang niet alles vergeten is.
Tom schijnt geen enkel probleem te hebben met zijn leven op de zolderkamer. Zijn vader is weinig aanwezig en hij weet niets van mijn emotionele problemen rond zijn verhuizing. Hij is vanwege zijn werk veel onderweg en heeft het naar zijn zin. Ik ben heel blij dat hij zijn draai gevonden heeft. Na allerlei baantjes is hij eindelijk op de vrachtwagen beland en toert door heel Europa. Zijn kinderdroom is uitgekomen. Wat wil een moeder nog meer.
Na de Mavo wilde Mark niet verder leren en zocht een baantje dat hij na verschillende mislukkingen ook vond. Hij heeft veel meer pubergedrag vertoond dan Tom. Daar begon hij al vroeg mee maar was er ook snel doorheen.
Nu houden we hele verhalen tegen elkaar en liggen daardoor vaak veel te laat in bed. Hij pakt zijn alcoholgebruik wat tactischer aan. Zijn aangeschoten thuiskomen in de vroege uurtjes na het stappen levert me geen extra onwelkome emotie op, want hij zorgt er wel voor dat ik hem nooit hoor als hij binnenkomt. Hij wil zelfstandig gaan wonen en is op zoek naar een woning. Dat kan ik alleen maar toejuichen.

“Zullen we in de wijk van Tim gaan wandelen?” Stel ik Gea voor, “dan kan ik je zijn huis laten zien”.
Eenmaal in de twee weken wandelen we samen een eind en praten honderd uit. Beiden werken we in een verzorgingshuis, maar niet in hetzelfde. Er is altijd zoveel gespreksstof. De dingen die we meemaken tonen veel overeenkomsten. Maar nu heb ik wel iets anders om haar te vertellen. Ik zet de auto bovenaan op de dijk. We wandelen het pad af in de richting van de volkstuintjes. In de plas onderaan de dijk zwemmen twee zwanen. Het is een prachtige avond. Hier en daar zijn er wat mensen in hun perceeltje aan het werk. Al babbelend lopen we in de richting van de woonwijk.
Het huis van Tim staat aan het eind van de straat, aan de rand van het landelijke gebied achter de dijk. De omgeving is prachtig, maar ik vind de ligging van het huis niet zo interessant. De buren wonen pal aan de overkant. Met de keukenramen kijk je bijna bij elkaar in huis. Maar Tim heeft het juist daarom uitgekozen. Hij speelt in een band op een keyboard en moet regelmatig ’s avonds optreden. Als hij weg is denkt hij dat er wat meer sociale controle zal zijn, omdat de buren dan zicht op de woning hebben. Dat kan ik me wel voorstellen, maar het lijkt me niet erg prettig. Het zou mijn keus niet zijn. Als ik het zo zie, ben ik blij met mijn eigen flat die zo riant in het groen is gelegen, zonder buren die op mijn ramen uitkijken.
Hij is negen jaar jonger dan ik en nog steeds vrijgezel. Afgelopen weekend ben ik bij hem gaan schilderen en heb zijn zus en haar vriend ontmoet. Ik vertel enthousiast en Gea is een lief luisterend oor.
De badkamer wordt helemaal opnieuw betegeld en er komt een bad in. Misschien mag ik als het klaar is wel eens in bad giechelen we samen als twee oude bakvissen. Er is een mooie tuin achter het huis, maar daar moet wel een en ander aan gedaan worden.
Hij moet nog veel kopen voor de inrichting, maar dat heeft geen haast. Als het huis klaar is gaat hij daarmee aan de gang. Voorlopig moet er eerst nog geschilderd, gewit, behangen, betegeld en schoongemaakt worden. We wandelen langs zijn woning. Hij is er vanavond niet, weet ik. We lopen het woonerf verder over en aan de andere kant weer richting volkstuintjes. De hele weg kan ik over niets anders praten en die lieve Gea luistert maar.


Tim belt aan met een grote bos bloemen.
“Dat had je toch niet hoeven doen” zeg ik clichématig en een beetje zenuwachtig. Hij komt uit zijn werk. Zijn vrije dagen zijn voorbij, het huis is zo goed als klaar en de meeste spullen zijn overgebracht, maar hij woont er nog niet. Regelmatig heb ik hem de laatste tijd geholpen met de werkzaamheden en we kennen elkaar een beetje beter.
Ik heb gekookt. Mark komt niet thuis en we eten samen. De tafel staat gedekt. Ik verbeeld me nog steeds dat ik niet kan koken. Dat idee uit mijn vorig leven, zoals ik mijn huwelijk noem, zit diep geworteld. Ook maak ik me zorgen over de conversatie, wat moet ik toch allemaal tegen die jongen zeggen? Waar moeten we over praten? Over fotograferen? Over zijn huis? Als we samen aan het werk waren was de gesprekstof geen enkel probleem, maar dan waren we bezig. Nu is het anders. Nou ja, ik moet me er maar niet druk over maken. We zien wel.
Tim trekt zijn jas uit en we wandelen de kamer in.
“Mooie flat heb je”,  zegt hij.
“Ja ik ben er ook heel blij mee. Het wonen hier is erg plezierig.”
Onder het eten krijg ik een complimentje. Ik ben blij dat het allemaal lekker smaakt en niet is aangebrand. Ook zit er niet te veel of te weinig zout in en de zorgen die ik over de conversatie maakte blijken totaal overbodig. We hebben elkaar van alles te vertellen. Tim legt me uit wat voor werk hij doet. Ik vind het zowaar nog leuk ook om me daarvan op de hoogte te laten brengen. De avond is veel te kort en bij het afscheid is het me wel duidelijk dat dit een heel leuke relatie kan worden.

Tim kan verhuizen. Voorlopig kan hij wonen met de summiere inrichting die hij heeft.
Met zijn moeder en zuster is Tim een slaapkamer gaan kopen. Ik ben een beetje jaloers. Maar ik zeg niets. Die afspraak had hij allang gemaakt. Het gaat zes weken duren voordat het bedstel komt, maar dan zal het huis helemaal ingericht zijn al moeten er ook nog nieuwe meubels gekocht worden. Voorlopig doet hij het met wat gekregen spullen en dat wat hij al had. De inrichting uitzoeken en kopen wil hij later op zijn gemak doen.
Ik ben zo graag bij hem betrokken, maar ik moet voorzichtig zijn dat ik niet weer in dezelfde valkuil stap en ga claimen. Opmerkelijk genoeg heb ik daar minder last van dan ik verwacht. Er is ook geen enkele reden om hem aan me te willen binden. Onze ontmoetingen en de blijdschap om elkaar weer te zien, zijn van beide kanten zo vanzelfsprekend en rustgevend. Ik kan naar hem toe zo vaak ik wil, dat is geen enkel probleem. Ook bij mij mag hij komen al is het bij nacht en ontij.
Als regel rijd ik nu iedere woensdag uit mijn werk naar zijn huis en gaan we samen boodschappen doen. Daarna eet ik bij hem. Ik hoef me niet te schamen voor mijn kookkunst. Het kan erger. Tim moet het nog leren en hij haalt de raarste fratsen uit. Bloemkool met rookworst is geen sinecure en aardappels uit de magnetron met een hard vliesje is heel normaal. Ik eet ze toch liever gewoon, gekookt in water op het vuur en neem regelmatig het roer over, waardoor ik steeds meer zelfvertrouwen krijg in mijn eigen culinaire mogelijkheden. Intussen geniet ik ook van de maaltijden die hij leert koken, want dan voel ik me heerlijk verwend.
De slaapkamerinrichting is gearriveerd. Ik kan blijven slapen. We plannen daar het weekend voor, dan kunnen we fijn uitslapen. Onze eerste hele nacht samen. Ik verheug me erop. Ik voel me als een bruid op middelbare leeftijd in haar eerste huwelijksnacht. We hebben er veel plezier om en durven elkaar van alles te zeggen, ook over het leeftijdsverschil zonder dat we er gefrustreerd over raken. Ik ervaar dat het allemaal mogelijk is als de relatie uit respect en liefde voor elkaar is opgebouwd. Het voelt allemaal zo goed.
Tim staat nog in de badkamer als ik in bed wil stappen. Ik sla het dekbed open en gil:
“Tim… een grote spin!”
Tim snelt de slaapkamer in.
“Hij kwam onder het kussen vandaan en rende zo over het bed, viel op de grond en waar hij nu is gebleven weet ik niet.”
Ik ben gelukkig niet bang voor spinnen, maar wel geschrokken. Het was zo’n enorme dikke zwarte harige. Met z’n tweetjes liggen we lachend op de knieën voor het bed op zoek naar de spin.
“Die heb je natuurlijk expres onder mijn kussen gestopt”, grap ik.
“Eigenlijk wil je helemaal niet met me slapen”, wrijf ik hem nog eens losjes onder zijn neus. 
“Maar dat is pech hebben,” ga ik vrolijk verder. “Ik loop echt niet weg voor een spinnetje, zo makkelijk ben je niet van me af.”
We kunnen hem nergens terugvinden en geven de moed op in de vaste overtuiging dat hij ons het geluk is komen brengen.

Mark heeft een huis gevonden. Een leuk flatje. Ik ben blij voor hem. Gelukkig is Tim in mijn leven gekomen en zal ik hem niet zo missen. Nu voelen wij ons ook vrijer om samen mijn huis te bewonen.
De jaarlijkse bazaar op mijn werk wordt weer in mei gehouden en we zijn druk met de voorbereidingen. Alle spullen die zijn blijven staan van kamers die ontruimd moesten worden, zijn verzameld en worden uitgezocht. De laatste dagen voor de bazaar worden alle artikelen over de beschikbare ruimten op de begane grond verdeeld en op tafels uitgestald zodat ze voor twee dagen te koop kunnen worden aangeboden. Allerlei andere activiteiten en verlotingen vinden in de grote kerkzaal plaats. De gewone verzorgende taken moeten doorgaan alsof er niets anders op stapel staat. De technische dienst en de huishouding worden regelmatig extra ingeschakeld. Het hele huis lijkt in rep en roer.
Intussen heb ik alle plannen voor de reorganisatie nog eens goed overdacht en ben van mening dat ik niets over het hoofd heb gezien. Het wordt hoog tijd dat ik het bij een werkbespreking aankondig, zodat we er na de bazaar verder aandacht aan kunnen besteden. In de eerstvolgende vergadering breng ik het ter sprake.
Aan de houding van de meisjes merk ik dat ze er vreemd tegenover staan en het plan niet zo enthousiast begroeten als ik verwachtte. Ik probeer over te brengen dat het een hele verbetering voor hen is omdat ze meer verantwoordelijkheid en zelfstandigheid zullen krijgen en ze kunnen hiermee ook een discussie voorkomen voor wat betreft de nieuwe looninschaling die misschien lager uit zal vallen.
Er verdwijnt een stukje gezelligheid en dat wordt me niet in dank afgenomen. Ze zijn zo gewend veel tijd samen door te brengen. De vraag is wanneer het van start moet gaan.
“We moeten er in september mee beginnen”, deel ik hen mee. Er wordt behoorlijk tegengesputterd. Ik voel me onzeker en probeer het te verbergen door een stelling in te nemen. Het voelt niet zo lekker, maar het zal wel goed komen, veronderstel ik en we werken weer verder aan de bazaar.
De sfeer op de afdeling begint grimmiger te worden. Na verloop van tijd gaan ze me steeds meer negeren en keuren me op een gegeven moment geen blik meer waardig. De meisjes, waarmee ik dacht een goede relatie te hebben, keren zich als een blok tegen me. Ik voel me er niet tegenop gewassen. Erger nog, ik kan er helemaal niet tegen. Ik weet niet hoe ik moet reageren en zeg dus niets, doe alsof ik er geen weet van heb. Twee meisjes zeggen dat ze de manier waarop de rest mij negeert niet leuk vinden, maar uiteindelijk blijven ze trouw aan hun collega’s die volharden in stilzwijgen. Moe ben ik, heel moe. Zo is er bijna niet te werken.
Als ik na de bazaar weer bij de directeur aanklop voor een van onze wekelijkse besprekingen, vraagt hij:
“En Elly, hoe staat het met de vorderingen voor de reorganisatie?”
“Dat loopt niet zoals ik zou willen”, antwoord ik hem en vertel dat de meiden het er niet mee eens zijn en dat op een heel duidelijke manier laten merken.
“Nou Elly, dan kan je het wel vergeten”, zegt hij me onomwonden.
Ik ben perplex. Ik heb zo mijn best gedaan om dit in elkaar te zetten en nog meer heb ik voet bij stuk gehouden tegenover de meisjes. Hij was toch degene die me zei dat het in september door moest gaan. Ik verwachtte dat hij achter me zou staan. Nu laat hij me vallen als een baksteen. Het voelt alsof alles uit mijn handen wordt geslagen. Hoe moet ik nu verder? Tegen ze zeggen dat al die plannen niet doorgaan? Dat is toch een vreselijk gezichtsverlies nadat ik me zo pertinent heb opgesteld. Hoe moet ik mezelf dan nog handhaven?
De volgende werkbespreking wordt een ramp. Ik krijg de wind van voren en word van alle kanten aangevallen. Ze vertellen me dat ze met de directeur hebben gesproken en zeggen hun vertrouwen in me op. Noemen me chaotisch en storten een enorme berg kritiek over me uit. Ik ben verbijsterd en sta met een mond vol tanden. Hoe is het mogelijk dat ik dit niet heb zien aankomen. Zijn er dan helemaal geen signalen geweest of was ik ziende blind? Uit het veld geslagen en niet wetend wat ik doe sta ik op van de vergadertafel en loop weg naar mijn kantoor. Ik voel me als een kat in een vreemd pakhuis en weet niet wat ik doen moet. Besluiteloos loop ik heen en weer in mijn kleine kantoor, wat nu? Even overweeg ik gewoon terug te wandelen en verder te vergaderen, maar wat moet ik dan zeggen? Hoe kan ik nu nog teruggaan? Mijn gevoel van machteloosheid gaat over in paniek. Ik weet geen uitweg uit deze benauwde situatie. Ik grijp mijn tas en jas en wil alleen nog maar weg. Weg van dit gevoel, weg van deze onheilsplek. Bij de receptie vraag ik of ze me ziek willen melden. Even later zit ik snikkend in de auto. Al mijn zekerheid is onderuitgehaald. Het voelt net zoals toen. Weer is de basis onder mijn bestaan weggeslagen. Een basis die lucht blijkt te zijn. Maar deze keer heb ik er niet zelf voor gekozen.

Thuis op de bank kruip ik in een hoekje en laat mijn tranen de vrije loop. Alle ellende van de afgelopen jaren lijkt zich over me uit te storten. Ik kan geen kant meer op. Hoe moet ik hier nog uit zien te komen? Er is niets meer om op een rijtje te zetten. Hier heb ik nooit rekening mee gehouden. Ik huil en huil tot ik geen tranen meer over heb. Dan is er alleen nog maar niet weten, niet zijn, niet… niet…helemaal niets.

blz 170