1990
Ik
heb een afspraak met de directeur en loop met mijn agenda en wat papieren onder
de arm de vijf trappen af van De Korf naar de begane grond. Mijn hoofd zit vol
reorganisatieplannen.
In
de hal op de tweede verdieping staat een vrouw die me aanspreekt.
“Wat
moet ik doen, waar moet ik heen ik weet niet wat….?” Vraagt ze vertwijfeld.
“Het
is bijna etenstijd, u krijgt zodadelijk het eten op uw kamer.” Met die woorden
probeer ik haar op weg te helpen en benadruk nog eens: “Het eten komt zo op uw
kamer, loop de gang maar in en ga maar terug naar uw kamer dan wordt het
vanzelf bij u gebracht.”
De
vrouw blijft verloren en vol ongeloof in de grote hal staan. Ik loop gehaast verder. Ik ben al laat voor
de wekelijkse afspraak met Kelderman. Er zal zo wel iemand van de verzorging
langskomen en haar meenemen.
Als
ik verder de trap afloop en op de benedenverdieping ben aangekomen, met mijn
gedachten nog bij de verwarde vrouw weet ik het zeker. Dit doe ik nooit meer op
deze manier. Stel je voor dat het mijn moeder was die daar zo verward stond te
kijken, wat zou ik dan hebben gedaan? Dan had ik haar beslist naar haar kamer
teruggebracht.
Ik
heb het in korte tijd ver geschopt, daar ben ik trots op. In de jaren na de
Mavo heb ik het diploma arbeidstherapie behaald, mijn werk op Avondzon is
successievelijk uitgebreid van acht- naar zestien- en later naar twintig
uur. Toen in 1988 de leidinggevende
vertrok die verantwoordelijk was voor het opzetten van een volwaardige
activiteitenbegeleiding, werd ik hoofd van de afdeling. Er werken zes meisjes,
parttime en ik heb een full time assistente. Daarbij kreeg ik de coördinatie
over zestig vrijwilligers. Ik hoef nu
geen spelletjes meer te doen en kopjes koffie te schenken. Ik organiseer en
communiceer, heb leuke contacten met bewoners, vrijwilligers en collega’s, regel
met Joke, mijn rechterhand de grote activiteiten zoals diavoorstellingen,
koren, bingo’s, de jaarlijkse bazaar, themaweken en busreisjes. Er zijn op alle
afdelingen koffiekamers ingericht met mogelijkheden om te handwerken en daar
worden ook kleinere groepsactiviteiten georganiseerd. De vrijwilligers
assisteren met koffie en thee schenken en de andere voorkomende taken.
Ik
voel me als een vis in het water. Het is een drukke baan. De laatste maanden
regel ik ook de intake van nieuwe
bewoners, want het hoofd van de verzorging is uitgevallen en het is nog niet
duidelijk of ze dat werk erbij kan blijven doen.
Ik
ben nooit goed geweest in structuur aanbrengen en daar blijft het regelmatig op
hangen. Over mijn bureau slingeren ettelijke briefjes met aantekeningen, die ik
weggooi als alles geregeld is. Af en toe komt de directeur langs op mijn
kantoor en poneert langs zijn neus weg een of ander voorstel waar ik niet
altijd even blij mee ben.
Er
worden nieuwe salarisschalen gemaakt voor het personeel. Het ziet er niet
gunstig uit en ik zet mijn beste beentje voor om vooral de positie van de
activiteitenbegeleidsters te versterken, die gedegenereerd dreigen te worden
tot koffiejuf. De nieuwe voorstellen die ik heb over de afdeling kunnen dat
gevaar hopelijk afwenden.
Ik
vind het moeilijk een weg te vinden in mijn manier van optreden. Nu ik als
hoofd functioneer is de amicale relatie die ik met de meisjes als collega had
veranderd. Ik heb geen enkele ervaring in het leiding geven en ben aan een
cursus management begonnen. Eigenlijk is me dat net even iets teveel, maar ik
ben een strebertje en wil alles graag goed doen.
Nu
wil ik een idee lanceren dat prachtig past in alle reorganisatieplannen
die Avondzon heeft. Ik wil de directeur andere
mogelijkheden voorleggen voor een betere en constructievere werkwijze voor de
afdeling.
Als
ik aanklop zit Kelderman al op me te wachten. Hij is een vriendelijke man en iets
jonger dan ik. We spreken de normale gang van zaken door en dan vertel ik hem
over mijn ideeën.
Iedere
morgen komen de meisjes en de vrijwilligsters in De Korf samen voor ze om tien
uur naar de koffiekamers gaan voor de activiteiten. Die gezamenlijke koffietijd
is heel gezellig en er wordt van alles gecommuniceerd, maar ik denk dat het
beter zal functioneren als ieder meisje verantwoordelijk wordt over twee eigen
afdelingen met twee koffiekamers dan kunnen ze daar de betreffende
vrijwilligers begeleiden. Ze zijn dan een direct aanspreekpunt. Een
werkbespreking kan één maal per week plaats vinden en een bespreking samen met
alle vrijwilligers één maal in de maand. Alle verantwoordelijkheden worden dan
beter verdeeld en mijn rol kan meer overkoepelend worden en overzichtelijker
dan het nu is. Daardoor kom ik iets ruimer in mijn tijd te zitten en zou ik de intake van nieuwe
bewoners beter op orde kunnen krijgen.
Kelderman
is enthousiast en staat er helemaal achter. Hij vraagt me hoeveel tijd ik nodig
heb dit te realiseren en we stellen een streefdatum.
“September?”
“
Moet kunnen”, antwoord ik en ben tevreden.
Ik
kan wel even doorrijden naar Tim, bedenk ik als ik uit mijn werk naar huis
rijd. Via de snelweg, die inmiddels achter mijn appartement is aangelegd ben ik
zo drie kilometer verder in de volgende wijk, dan kan ik een kijkje bij hem
nemen. Hij heeft al zijn vakantiedagen laten staan voor het opknappen van de
eengezinswoning die hij heeft gekocht. Waarschijnlijk is hij daar nog aan het
werk. Ik vind het wel een beetje griezelig om zo onaangekondigd te verschijnen.
Twee weken geleden maakten we een afspraak en kwam hij me ophalen om zijn
nieuwe woning te bezichtigen.
We
kennen elkaar al een tijdje van de fotoclub. Ik wil leren fotograferen met een
spiegelreflexcamera en tijdens de wekelijkse bijeenkomsten krijg ik veel goede
aanwijzingen. Tim fotografeert al vijftien jaar en heeft ervaring.
Ik
zet mijn auto voor de deur en bel aan. Rinkelend galmt het door het lege huis
en ik hoor zijn voetstappen hol klinken als hij de trap afkomt.
De
deur gaat open en blij verrast kijkt hij me aan. Dat valt mee, ik was erop
voorbereid dat ik niet welkom zou zijn.
“Ik
dacht, ik zal even kijken hoe het gaat. Kom ik gelegen?”
“Ja
hoor, kom binnen.”
Hij
wandelt voor me uit het lege huis binnen en laat me zien dat er na mijn vorige
bezoekje al weer een en ander gebeurd is, maar er moet nog veel meer gedaan
worden. We wandelen de trap op naar de bovenverdieping. Hij vertelt dat zijn
broer hem komt helpen met het betegelen van de badkamer. Alle oude tegels zijn
eraf gehakt en liggen op de vloer, klaar om afgevoerd te worden. Aankomend
weekend zullen zijn zus en haar vriend de kamers behangen. Op de vloer
van de benedenverdieping liggen plavuizen, dus daar hoeft verder niets aan
gedaan te worden. Hij is bezig met het schilderen van de radiatoren en was net
van plan ermee te stoppen om bij zijn ouders te gaan eten.
“Als
je wilt dan kan ik je zondag ook wel komen helpen.” stel ik voor, “Ik weet niet
of ik wat doen kan?”
“Als
je dat zou willen, dat zou heel fijn zijn. Er moet nog zoveel gebeuren.”
We
nemen afscheid en ik rijd naar huis om eten te koken voor Mark en mijzelf.
Na
twee jaar waren de dreigementen langzamerhand verminderd en uiteindelijk na drie
jaar verdwenen. Het leek erop dat Peter een vaste relatie had gevonden. Ik
hoorde af en toe nog wel vreemde dingen, vooral in zijn relatie met de kinderen,
maar ik durfde de wat veiligere bovenverdieping wel te verwisselen voor de
vrijgekomen benedenwoning.
Door
het schuine talud is de achterkant van het appartement op de begane grond
gesitueerd en de voorkant ligt op de eerste verdieping boven de garages. Vanuit
de huiskamer kan ik de tuin in en door het hekje naar buiten wandelen. Dat
geeft een prettig gevoel van vrijheid. Het is heerlijk in mijn wilde tuintje
met veel bloemen rond te lopen en erin te werken. Er valt altijd wel onkruid te
plukken. Verder laat ik alles zoveel mogelijk zijn gang gaan. Voor het
kamerraam, onder het balkon van de bovenburen staat een houten tuinset met een
bank waarop ik heerlijk in de zon kan zitten.
Achter
de tuin is een brede grasstrook tot aan de met groen begroeide geluidswal van
de nieuwe snelweg. De hoge peppels ervoor zijn blijven staan toen de weg werd
aangelegd Gelukkig heb ik geen geluidsoverlast,
dat valt reuze mee en ik heb het goed naar mijn zin. Wat had ik graag zo’n
woning gehad toen de kinderen klein waren. Nu geniet ik er met volle teugen
van.
De
verhuizing was een hele klus. Nadat mijn vader weer enorm hielp met witten en
schilderen, staken de jongens flink de handen uit de mouwen voor de verhuizing.
Het was een heel karwei alle meubels en dozen een voor een naar beneden te
dragen.
Toen
Tom uit militaire dienst kwam ging onze relatie niet meer van een leien dakje.
Als hij in het weekend ging stappen en aangeschoten thuiskwam kon ik die
confrontaties niet aan, na alles wat er gebeurd was met Peter. Ik probeerde me
tegen mijn gevoelens te verzetten en er geen herinneringen op te plakken, maar
dat werkte niet. Integendeel, door me ertegen te keren, leek de irritatie zelfs
groter te worden. Emoties komen en gaan zonder dat ik er grip op heb. We
bespraken het en Tom had daar begrip voor maar zijn gedrag veranderde niet. Hij
kon zijn eigen leven niet aan mij aanpassen. Daarom stelde ik hem voor een
kamer te zoeken, zodat hij zijn eigen leven vrij en op zijn eigen manier kon
inrichten. Ik verwachtte dat hij op zoek zou gaan naar woonruimte en ik hem
behulpzaam zou kunnen zijn met zijn stappen naar zelfstandigheid.
Die
verwachtingen werden de bodem ingeslagen. Hij besloot bij zijn vader te gaan
wonen op de bovenverdieping waar hij vroeger zijn slaapkamer had. Daar was ik
totaal niet op voorbereid. Het voelde alsof ik hem uit huis had gezet en in de
armen van zijn vader dreef. Toen hij me zijn beslissing meedeelde, kwam
spontaan het gevoel van misselijkheid en buikpijn weer naar boven. Ik voel me
geen goede moeder en dat speelt me danig parten. Soms denk ik, had ik maar
nooit gezegd dat hij zelfstandig moest worden. Maar het leven gaat door en het
valt me niet mee de kinderen te laten gaan op de manier zoals ze het zelf willen.
Ik kan hem daar niet zomaar vrij bezoeken met
het risico Peter tegen het lijf te lopen in zijn eigen huis. Nog steeds ontwijk
ik hem op alle mogelijke manieren. Zijn agressie mag nu verdwenen lijken te
zijn, ik neem aan dat hij nog lang niet alles vergeten is.
Tom
schijnt geen enkel probleem te hebben met zijn leven op de zolderkamer. Zijn
vader is weinig aanwezig en hij weet niets van mijn emotionele problemen rond
zijn verhuizing. Hij is vanwege zijn werk veel onderweg en heeft het naar zijn
zin. Ik ben heel blij dat hij zijn draai gevonden heeft. Na allerlei baantjes
is hij eindelijk op de vrachtwagen beland en toert door heel Europa. Zijn
kinderdroom is uitgekomen. Wat wil een moeder nog meer.
Na
de Mavo wilde Mark niet verder leren en zocht een baantje dat hij na
verschillende mislukkingen ook vond. Hij heeft veel meer pubergedrag vertoond
dan Tom. Daar begon hij al vroeg mee maar was er ook snel doorheen.
Nu
houden we hele verhalen tegen elkaar en liggen daardoor vaak veel te laat in
bed. Hij pakt zijn alcoholgebruik wat tactischer aan. Zijn aangeschoten
thuiskomen in de vroege uurtjes na het stappen levert me geen extra onwelkome
emotie op, want hij zorgt er wel voor dat ik hem nooit hoor als hij binnenkomt.
Hij wil zelfstandig gaan wonen en is op zoek naar een woning. Dat kan ik alleen
maar toejuichen.
“Zullen
we in de wijk van Tim gaan wandelen?” Stel ik Gea voor, “dan kan ik je zijn
huis laten zien”.
Eenmaal
in de twee weken wandelen we samen een eind en praten honderd uit. Beiden werken
we in een verzorgingshuis, maar niet in hetzelfde. Er is altijd zoveel
gespreksstof. De dingen die we meemaken tonen veel overeenkomsten. Maar nu heb
ik wel iets anders om haar te vertellen. Ik zet de auto bovenaan op de dijk. We
wandelen het pad af in de richting van de volkstuintjes. In de plas onderaan de
dijk zwemmen twee zwanen. Het is een prachtige avond. Hier en daar zijn er wat
mensen in hun perceeltje aan het werk. Al babbelend lopen we in de richting van
de woonwijk.
Het
huis van Tim staat aan het eind van de straat, aan de rand van het landelijke
gebied achter de dijk. De omgeving is prachtig, maar ik vind de ligging van het
huis niet zo interessant. De buren wonen pal aan de overkant. Met de
keukenramen kijk je bijna bij elkaar in huis. Maar Tim heeft het juist daarom
uitgekozen. Hij speelt in een band op een keyboard en moet regelmatig ’s avonds
optreden. Als hij weg is denkt hij dat er wat meer sociale controle zal zijn,
omdat de buren dan zicht op de woning hebben. Dat kan ik me wel voorstellen,
maar het lijkt me niet erg prettig. Het zou mijn keus niet zijn. Als ik het zo
zie, ben ik blij met mijn eigen flat die zo riant in het groen is gelegen,
zonder buren die op mijn ramen uitkijken.
Hij
is negen jaar jonger dan ik en nog steeds vrijgezel. Afgelopen weekend ben ik
bij hem gaan schilderen en heb zijn zus en haar vriend ontmoet. Ik vertel
enthousiast en Gea is een lief luisterend oor.
De
badkamer wordt helemaal opnieuw betegeld en er komt een bad in. Misschien mag
ik als het klaar is wel eens in bad giechelen we samen als twee oude bakvissen.
Er is een mooie tuin achter het huis, maar daar moet wel een en ander aan
gedaan worden.
Hij
moet nog veel kopen voor de inrichting, maar dat heeft geen haast. Als het huis
klaar is gaat hij daarmee aan de gang. Voorlopig moet er eerst nog geschilderd,
gewit, behangen, betegeld en schoongemaakt worden. We wandelen langs zijn
woning. Hij is er vanavond niet, weet ik. We lopen het woonerf verder over en
aan de andere kant weer richting volkstuintjes. De hele weg kan ik over niets
anders praten en die lieve Gea luistert maar.
Tim
belt aan met een grote bos bloemen.
“Dat
had je toch niet hoeven doen” zeg ik clichématig en een beetje zenuwachtig. Hij
komt uit zijn werk. Zijn vrije dagen zijn voorbij, het huis is zo goed als
klaar en de meeste spullen zijn overgebracht, maar hij woont er nog niet.
Regelmatig heb ik hem de laatste tijd geholpen met de werkzaamheden en we
kennen elkaar een beetje beter.
Ik
heb gekookt. Mark komt niet thuis en we eten samen. De tafel staat gedekt. Ik
verbeeld me nog steeds dat ik niet kan koken. Dat idee uit mijn vorig leven,
zoals ik mijn huwelijk noem, zit diep geworteld. Ook maak ik me zorgen over de
conversatie, wat moet ik toch allemaal tegen die jongen zeggen? Waar moeten we
over praten? Over fotograferen? Over zijn huis? Als we samen aan het werk waren
was de gesprekstof geen enkel probleem, maar dan waren we bezig. Nu is het
anders. Nou ja, ik moet me er maar niet druk over maken. We zien wel.
Tim
trekt zijn jas uit en we wandelen de kamer in.
“Mooie
flat heb je”, zegt hij.
“Ja
ik ben er ook heel blij mee. Het wonen hier is erg plezierig.”
Onder
het eten krijg ik een complimentje. Ik ben blij dat het allemaal lekker smaakt
en niet is aangebrand. Ook zit er niet te veel of te weinig zout in en de
zorgen die ik over de conversatie maakte blijken totaal overbodig. We hebben
elkaar van alles te vertellen. Tim legt me uit wat voor werk hij doet. Ik vind
het zowaar nog leuk ook om me daarvan op de hoogte te laten brengen. De avond
is veel te kort en bij het afscheid is het me wel duidelijk dat dit een heel
leuke relatie kan worden.
Tim
kan verhuizen. Voorlopig kan hij wonen met de summiere inrichting die hij heeft.
Met
zijn moeder en zuster is Tim een slaapkamer gaan kopen. Ik ben een beetje
jaloers. Maar ik zeg niets. Die afspraak had hij allang gemaakt. Het gaat zes
weken duren voordat het bedstel komt, maar dan zal het huis helemaal ingericht
zijn al moeten er ook nog nieuwe meubels gekocht worden. Voorlopig doet hij het
met wat gekregen spullen en dat wat hij al had. De inrichting uitzoeken en
kopen wil hij later op zijn gemak doen.
Ik
ben zo graag bij hem betrokken, maar ik moet voorzichtig zijn dat ik niet weer
in dezelfde valkuil stap en ga claimen. Opmerkelijk genoeg heb ik daar minder
last van dan ik verwacht. Er is ook geen enkele reden om hem aan me te willen
binden. Onze ontmoetingen en de blijdschap om elkaar weer te zien, zijn van
beide kanten zo vanzelfsprekend en rustgevend. Ik kan naar hem toe zo vaak ik
wil, dat is geen enkel probleem. Ook bij mij mag hij komen al is het bij nacht
en ontij.
Als
regel rijd ik nu iedere woensdag uit mijn werk naar zijn huis en gaan we samen
boodschappen doen. Daarna eet ik bij hem. Ik hoef me niet te schamen voor mijn
kookkunst. Het kan erger. Tim moet het nog leren en hij haalt de raarste
fratsen uit. Bloemkool met rookworst is geen sinecure en aardappels uit de
magnetron met een hard vliesje is heel normaal. Ik eet ze toch liever gewoon, gekookt
in water op het vuur en neem regelmatig het roer over, waardoor ik steeds meer
zelfvertrouwen krijg in mijn eigen culinaire mogelijkheden. Intussen geniet ik
ook van de maaltijden die hij leert koken, want dan voel ik me heerlijk
verwend.
De
slaapkamerinrichting is gearriveerd. Ik kan blijven slapen. We plannen daar het
weekend voor, dan kunnen we fijn uitslapen. Onze eerste hele nacht samen. Ik
verheug me erop. Ik voel me als een bruid op middelbare leeftijd in haar eerste
huwelijksnacht. We hebben er veel plezier om en durven elkaar van alles te
zeggen, ook over het leeftijdsverschil zonder dat we er gefrustreerd over
raken. Ik ervaar dat het allemaal mogelijk is als de relatie uit respect en
liefde voor elkaar is opgebouwd. Het voelt allemaal zo goed.
Tim
staat nog in de badkamer als ik in bed wil stappen. Ik sla het dekbed open en
gil:
“Tim…
een grote spin!”
Tim
snelt de slaapkamer in.
“Hij
kwam onder het kussen vandaan en rende zo over het bed, viel op de grond en
waar hij nu is gebleven weet ik niet.”
Ik
ben gelukkig niet bang voor spinnen, maar wel geschrokken. Het was zo’n enorme
dikke zwarte harige. Met z’n tweetjes liggen we lachend op de knieën voor het
bed op zoek naar de spin.
“Die
heb je natuurlijk expres onder mijn kussen gestopt”, grap ik.
“Eigenlijk
wil je helemaal niet met me slapen”, wrijf ik hem nog eens losjes onder zijn
neus.
“Maar
dat is pech hebben,” ga ik vrolijk verder. “Ik loop echt niet weg voor een
spinnetje, zo makkelijk ben je niet van me af.”
We
kunnen hem nergens terugvinden en geven de moed op in de vaste overtuiging dat
hij ons het geluk is komen brengen.
Mark
heeft een huis gevonden. Een leuk flatje. Ik ben blij voor hem. Gelukkig is Tim
in mijn leven gekomen en zal ik hem niet zo missen. Nu voelen wij ons ook
vrijer om samen mijn huis te bewonen.
De
jaarlijkse bazaar op mijn werk wordt weer in mei gehouden en we zijn druk met
de voorbereidingen. Alle spullen die zijn blijven staan van kamers die ontruimd
moesten worden, zijn verzameld en worden uitgezocht. De laatste dagen voor de
bazaar worden alle artikelen over de beschikbare ruimten op de begane grond
verdeeld en op tafels uitgestald zodat ze voor twee dagen te koop kunnen worden
aangeboden. Allerlei andere activiteiten en verlotingen vinden in de grote
kerkzaal plaats. De gewone verzorgende taken moeten doorgaan alsof er niets
anders op stapel staat. De technische dienst en de huishouding worden
regelmatig extra ingeschakeld. Het hele huis lijkt in rep en roer.
Intussen
heb ik alle plannen voor de reorganisatie nog eens goed overdacht en ben van mening
dat ik niets over het hoofd heb gezien. Het wordt hoog tijd dat ik het bij een
werkbespreking aankondig, zodat we er na de bazaar verder aandacht aan kunnen
besteden. In de eerstvolgende vergadering breng ik het ter sprake.
Aan
de houding van de meisjes merk ik dat ze er vreemd tegenover staan en het plan
niet zo enthousiast begroeten als ik verwachtte. Ik probeer over te brengen dat
het een hele verbetering voor hen is omdat ze meer verantwoordelijkheid en
zelfstandigheid zullen krijgen en ze kunnen hiermee ook een discussie voorkomen
voor wat betreft de nieuwe looninschaling die misschien lager uit zal vallen.
Er
verdwijnt een stukje gezelligheid en dat wordt me niet in dank afgenomen. Ze
zijn zo gewend veel tijd samen door te brengen. De vraag is wanneer het van
start moet gaan.
“We
moeten er in september mee beginnen”, deel ik hen mee. Er wordt behoorlijk
tegengesputterd. Ik voel me onzeker en probeer het te verbergen door een
stelling in te nemen. Het voelt niet zo lekker, maar het zal wel goed komen,
veronderstel ik en we werken weer verder aan de bazaar.
De
sfeer op de afdeling begint grimmiger te worden. Na verloop van tijd gaan ze me
steeds meer negeren en keuren me op een gegeven moment geen blik meer waardig.
De meisjes, waarmee ik dacht een goede relatie te hebben, keren zich als een
blok tegen me. Ik voel me er niet tegenop gewassen. Erger nog, ik kan er
helemaal niet tegen. Ik weet niet hoe ik moet reageren en zeg dus niets, doe
alsof ik er geen weet van heb. Twee meisjes zeggen dat ze de manier waarop de
rest mij negeert niet leuk vinden, maar uiteindelijk blijven ze trouw aan hun
collega’s die volharden in stilzwijgen. Moe ben ik, heel moe. Zo is er bijna
niet te werken.
Als
ik na de bazaar weer bij de directeur aanklop voor een van onze wekelijkse
besprekingen, vraagt hij:
“En
Elly, hoe staat het met de vorderingen voor de reorganisatie?”
“Dat
loopt niet zoals ik zou willen”, antwoord ik hem en vertel dat de meiden het er
niet mee eens zijn en dat op een heel duidelijke manier laten merken.
“Nou
Elly, dan kan je het wel vergeten”, zegt hij me onomwonden.
Ik
ben perplex. Ik heb zo mijn best gedaan om dit in elkaar te zetten en nog meer
heb ik voet bij stuk gehouden tegenover de meisjes. Hij was toch degene die me
zei dat het in september door moest gaan. Ik verwachtte dat hij achter me zou
staan. Nu laat hij me vallen als een baksteen. Het voelt alsof alles uit mijn
handen wordt geslagen. Hoe moet ik nu verder? Tegen ze zeggen dat al die
plannen niet doorgaan? Dat is toch een vreselijk gezichtsverlies nadat ik me zo
pertinent heb opgesteld. Hoe moet ik mezelf dan nog handhaven?
De
volgende werkbespreking wordt een ramp. Ik krijg de wind van voren en word van
alle kanten aangevallen. Ze vertellen me dat ze met de directeur hebben
gesproken en zeggen hun vertrouwen in me op. Noemen me chaotisch en storten een
enorme berg kritiek over me uit. Ik ben verbijsterd en sta met een mond vol
tanden. Hoe is het mogelijk dat ik dit niet heb zien aankomen. Zijn er dan
helemaal geen signalen geweest of was ik ziende blind? Uit het veld geslagen en
niet wetend wat ik doe sta ik op van de vergadertafel en loop weg naar mijn kantoor.
Ik voel me als een kat in een vreemd pakhuis en weet niet wat ik doen moet.
Besluiteloos loop ik heen en weer in mijn kleine kantoor, wat nu? Even overweeg
ik gewoon terug te wandelen en verder te vergaderen, maar wat moet ik dan
zeggen? Hoe kan ik nu nog teruggaan? Mijn gevoel van machteloosheid gaat over
in paniek. Ik weet geen uitweg uit deze benauwde situatie. Ik grijp mijn tas en
jas en wil alleen nog maar weg. Weg van dit gevoel, weg van deze onheilsplek.
Bij de receptie vraag ik of ze me ziek willen melden. Even later zit ik
snikkend in de auto. Al mijn zekerheid is onderuitgehaald. Het voelt net zoals
toen. Weer is de basis onder mijn bestaan weggeslagen. Een basis die lucht
blijkt te zijn. Maar deze keer heb ik er niet zelf voor gekozen.
Thuis
op de bank kruip ik in een hoekje en laat mijn tranen de vrije loop. Alle
ellende van de afgelopen jaren lijkt zich over me uit te storten. Ik kan geen
kant meer op. Hoe moet ik hier nog uit zien te komen? Er is niets meer om op
een rijtje te zetten. Hier heb ik nooit rekening mee gehouden. Ik huil en huil
tot ik geen tranen meer over heb. Dan is er alleen nog maar niet weten, niet zijn,
niet… niet…helemaal niets.
blz 170